Influenza A virus transmissie en epidemiologie [5] Flashcards
Influenza virus (-) ssDNA.
- vRNA verpakt in capside eiwit en een trimeer dat het polymerase complex vormt.
- Genoom bestaat uit 8 segmenten.
- Gekarakteriseerd aan de hand van antigene eigenschappen van HA en NA (zitten aan buitenkant virus).
Infectiecyclus Influenza A virus
- Receptor binding (HA).
- Internalisatie in endosoom.
- Membraan fusie (HA).
- Afgifte vRNP.
- (-) RNA wordt in de celkern d.m.v. het virale polymerase complex omgezet in (+) RNA.
- Reproductie - (+) RNA wordt gebruikt als template voor de productie van nieuwe (-) RNA segmenten.
- (+) RNA wordt getransleerd voor de vorming van virale eiwitten.
- Budding van nieuwe virus deeltjes.
onstaan pandemie Influenza A
Co-infectie -> segment reassortment (antigenic shift) -> segmenten compatible? -> adaptatie naar nieuwe host door ‘error-prone’ polymerase (antigenic drift) -> pandemie -> seizoensgebonden epidemieën.
Antigenic drift
- Gradual change.
- Accumulation of point mutations in HA/NA.
- Gives rise to seasonal flu.
- Occurs in Influenza A and B.
Antigenic shift
- Sudden change.
- Reassortment of genome segments.
- Gives rise to pandemic flu strains.
- Only occurs in Influenza A.
Epidemische grens
twee achtereenvolgende weken >5.8/10.000 inwoners met influenza-achtig ziektebeeld (IAZ) en in een substantieel deel van de monsters influenza virus aangetroffen wordt. Niet elk geval is dus een influenza virus infectie.
Virusoverdracht lucht
- Een additionele mutatie in HA (H103Y) stabiliseert het fusie-eiwit -> lagere fusie pH.
- Essentieel voor virusoverdracht door de lucht.
invloed van selectie druk op de genetische variatie van Influenza A virus
Influenzavirussen behoren tot de familie van de Orthomyxoviridae en worden onderverdeeld in 3 typen: influenza-A-, -B- en -C-virussen, waarbij de laatste klinisch minder belangrijk zijn. Het zijn pleiomorfe virussen met een lipidenmembraan en een enkelstrengs-RNA-genoom. Een belangrijke eigenschap van influenzavirussen is dat ze een gesegmenteerd genoom hebben van 8 losse RNA-segmenten, variërend van bijna 900 tot ruim 2300 nucleotiden. Twee van deze segmenten coderen voor het hemagglutinine (H) en het neuraminidase (N), beide oppervlakte-glycoproteïnen waartegen de humorale immuunrespons is gericht. De variatie in deze twee eiwitten bepaalt het epidemiologisch ‘succes’ van dit virus.
* De kracht van het influenzavirus is dat het snel kan veranderen en zodoende in de bevolking aanwezige antistoffen kan omzeilen.
* De mutatiefrequentie van RNA-virussen is relatief hoog en leidt voortdurend tot kleine wijzigingen in de virale eiwitten.
Tijdens een infectie wordt een grote hoeveelheid viruspartikels gevormd met veel varianten. Selectie zal optreden van die varianten met veranderingen in hemagglutinine en neuraminidase die het minst gehinderd worden door de antistoffen in de bevolking. Via dit mechanisme, dat antigene drift wordt genoemd, ontstaan de jaarlijkse epidemieën.
Influenza-A-virussen hebben ook nog een drastischer mechanisme om van eigenschappen te veranderen, dat samenhangt met het zeer verbreid vóórkomen van deze virussen in vogelpopulaties, de antigene ‘shift’. Daarbij wordt een compleet gen, coderend voor een oppervlakteantigeen, verwisseld voor een ander gen van een virus uit een ander reservoir, waarschijnlijk vogels.