Moeilijke begrippen Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er met b1 als je de confounder wegneemt?
–> schijnrelatie

A

b1 is fout geschat –> toetsen van causale hypothese geeft fout resultaat
- er is namelijk geen directe relatie, dat lijkt zo door de schijnrelatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Indirecte schijnrelaties

A

Er zit nog een variabele tussen de gemeenschappelijke oorzaak en een of beide variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schijnrelatie door onbekend effect

A

De relatie gaat via de gemeenschappelijke oorzaak
–> dit is hetzelfde als een normaal indirect effect, we weten alleen niet wat precies de relatie is?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exploratief onderzoek

A

Je doet onderzoek om iets te ontdekken –> je laat de data spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Confirmatief onderzoek

A

Je doet onderzoek om iets te bevestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Manifeste variabele

A

Variabele die direct meetbaar en te observeren is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Latente variabele

A

Variabele die niet direct meetbaar of te observeren is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Decompositieregel
- !!

A

Correlatie tussen X en Y =
Direct effect (causaal) + Indirecte effecten (causaal) +
Schijnrelaties (niet causaal) + Onbekende effecten (niet causaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

padcoëfficiënten berekenen aan de hand van decompositieregels

A

Correlatie = direct+indirect+schijn+onbekend
Direct = correlatie-indirect-schijn-onbekend
Indirect = correlatie-direct-schijn-onbekend
Schijn = correlatie-direct-indirect-onbekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Effect of interest

A

Correlatie - andere effecten/relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Recursief model

A
  • geen dubbele pijlen (tussen distrurbance termen en endogene variabelen
  • geen wederkerende effecten
  • geen ‘feedbackloops’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe bereken je het totale causale effect

A

Je telt alle paden bij elkaar op (indirecte effecten vermenig vuldig je met elkaar)
–> je wilt hier niet de correlatie weten, dus je maakt geen gebruik van de tracing rules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer gebruik je tracing rules?

A

Tracing rules gebruik je wanneer je de correlatie wilt berekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tracing rules

A
  • met de richting mee óf beginnen tegen de richting in (max. 1 keer wisselen)
  • elke variabelen max 1 keer passeren per pad
  • max. 1 onbekend effect passeren
  • je vermenigvudig alles in de paden en telt dan de paden bij elkaar op (zie decompositieregel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Conditioneel indirect effect

A

Indirect effect waarbij tenminste één van de betrokken effecten gemodereerd wordt (conditioneel is op een variabele)
–> wat tussen de haakjes staat bij een indirect verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Conditioneel direct effect

A

Wat tussen de haakjes staat bij een direct verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Totale conditionele effect

A

Alle haakjes van de directe en indirecte verbanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer is indirecte effect statistisch significant op basis van 95%CI

A

Wanneer 0 in het interval valt, is het verschil niet significant van 0
–> wanneer 0 niet in het interval valt, verschilt het significant van 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Chi-kwadraat toets

A

H0 = verschil tussen geobserveerde en geïmpliceerde correlaties is -
- p-waarde < 0.05 –> model verworpen

20
Q

RMSEA

A

Vat in 1 getal samen hoe sterk geobserveerde e geïmpliceerde correlaties van elkaar verschillen
- <0.05= goede model fit
- >0.08= slechte model fit

21
Q

Hoe bereken je communcaliteit?

A

De waardes van de component (uit de componentmatrix) kwadrateren en bij elkaar optellen

22
Q

Component matrix

A

Ruwe waardes voor componentladingen
–> deze zijn dus niet geroteerd of gecorreleerd

23
Q

Pattern matrix

A

Waardes voor componentladingen die obliek geroteerd zijn
–> bij oblique rotatie zijn de waardes ook gecorreleerd

24
Q

Structure matrix

A

Bevat de correlaties tussen de variabele en het component
–> dit is dus met de oblique geroteerde waarden

25
Q

Hoe bereken je de proportie variantie met de eigenwaarde?

A

Eigenwaarde delen door het totaal –> dan krijg je de proportie en kun je ook cumulatief berekenen

26
Q

Rotated component matrix

A

Dit zijn de waarden die orthogonaal geroteerd zijn
–> oblique geroteerde waarde staan in de pattern matrix

27
Q

Wat zie je in de communalities tabel

A

Bij initial staat altijd 1.000, omdat voor de componentvorming 100% werd meegenomen
Bij extraction staat de berekende communalitie nu niet alles door de componenten wordt meegenomen.
- berekenen door de waarden uit componentmatrix te kwadrateren en bij elkaar op te tellen

28
Q

item-specifieke variantie

A

deels verklaarbare variantie en deel puur-random variantie

29
Q

Gemeenschappelijke variantie

A

Variantie die wordt verklaard door de gemeenschappelijke, onderliggende latente factoren

30
Q

Verschil PCA en Factor analyse

A

Bij PCA wil je het aantal variabelen reduceren
Bij factor analyse (FA) wil je zoeken naar latente variabelen

31
Q

Wat is Factor analyse

A
  • Zijn er latente variabelen die samenhang tussen items verklaren?
32
Q

1-factor model

A

Er is 1 onderliggende factor die de samenhang verklaard F1

33
Q

Visuele weergave CFA

A

Heeft de zelfde opzet als PCA, omdat sommige ladingen op 0 zijn gezet
–> het verschil met PCA is dat het niet samenvat, maar verklaard dmv de latente factor

34
Q

Stellingen EFA

A
  • EFA verklaart alle correlaties tussen geobserveerde variabelen door middel van schijnrelaties via een of meer latente variabelen
  • in EFA zijn de factoren NIET het resultaat van een regressie op de geobserveerde variabelen
35
Q

Stellingen PCA

A
  • PCA analyseert de totale variantie van de geobserveerde variabelen, inclusief de meetfout
  • Als het onrealistisch is om aan te nemen dat latente variabelen de scores op de geobserveerde variabelen veroorzaken, dan kun je beter PCA gebruiken
  • een component is een gewogen som van de geobserveerde variabelen
36
Q

Checklisten even doornemen voor extra informatie

A
37
Q

Wat stelt de gouden regel?

A

Volgens de gouden regel moet je alle mogelijke confounders van de veronderstelde causale
relaties tussen de variabelen in je model eveneens in het model opnemen

38
Q

Hoeveel regressievergelijkingen heeft een model nodig?

A

Evenveel vergelijkingen als dat er endogene variabelen zijn

39
Q

Hoe stel je de regressievergelijking bij een model op?

A

In de vergelijking staan alleen die variabelen die direct naar de engogene varbiabele gaan (indirecte paden worden niet meegenomen!)

40
Q

Wat is een verzadigd model?

A

Er zijn vier variabelen, dus er zijn (4x3)/2 = 6 unieke correlaties die relaties tussen de variabelen beschrijven. Het padmodel heeft 6 parameters; d.w.z., er zijn zes te schatte coëfficiënten, namelijk de drie directe effecten en de correlaties tussen de exogene variabelen. De correlaties tussen de exogene variabelen kun je beschouwen als te schatten onbekende effecten. Dus het model heeft evenveel parameters als dat er unieke correlaties zijn tussen de variabelen in het model, en daarmee is het model verzadigd. Dit betekent dat je met dit model de geobserveerde correlaties exact kunt reproduceren.

41
Q

Wat gebeurt er met het effect van een variabele als je een andere variabele weghaalt
- x1 en x2 verklaren beide x3, ik haal x1 weg, wat gebeurt er met effect van x2

A

Het effect van de overgebleven variabelen wordt groter, de weggehaalde variabele had namelijk een confounder kunnen zijn

42
Q

Multicollineariteit

A

De statistische term voor de correlaties tussen de exogene variabelen

43
Q

Hoe bereken je het maximale conditionele effect aan de hand van regressievergelijkingen met interactieeffecten

A

Berken het interactie effect voor de laagst mogelijke score en vermenigvuldig dit met hoeveel scores er nog gehaald kunnen worden
–> dus van 1-5 schaal is 1 de laagste en kunnen er nog 4 scores gehaald worden

44
Q

Hayes’ macro analyse

A
45
Q

Verschil statistisch en conceptueel model

A

Conceptueel model is met moderator op de lijn, bij statistisch model worden alle effecten van de moderator op de variabele weergegeven

46
Q

Hoeveel indicatoren zijn er bij PCA?

A

Evenveel indicatoren als dat er componenten zijn

47
Q
A