Module 5 Flashcards

1
Q

Waar helpt taal bij?

A

Sociaal leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was eerder, cultuur of taal?

A

Is tegelijk ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lexicon

A

Woorden in een taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Grammatica

A

In welke volgorde staan de woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fonologie

A

hoe klinken dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Semantiek

A

Wat beteken woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pragmatiek

A

Hoe wordt taal begrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spair-Whorf hypothese

A

Mensen die een andere taal spreken denken anders door hun taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Linguistic relativity

A

Als je dezelfde taal spreekt lijkt je cultuur ook meer op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Taal en cultuur

A

Taal is belangrijk voor culturele betekenis
Beinvloed gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het effect van 2 talen spreken

A

Betere stroke recovery
Superieure sociale skills
Vertraagde ontwikkeling van Alzheimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opstakels bij communicatie

A
  • Aanname van gelijkenis
  • Taalverschil
  • Nonverbale misinterpretatie
  • Stereotypes
  • Verschillende evaluaties
  • Stress en angst
  • Onzekerheid en twijfels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interculturele competentie bestaat uit…

A

Skill
Knowledge
Awareness en motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intercultural competence

A

Je hebt de vaardigheden en kennis om te overleven, en excelleren in een bepaalde cultuue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

CQ

A

Culturele intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Multidimensionele kijk

A

Je psychologie en je gedragsmatige kant hebben samen invloed op je CQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Culturele intelligentie

A

De mogelijkheid om abstracte concepten te begrijpen, er mee te kunnen redeneren en er problemen mee op te kunnen lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

4 onderdelen van CQ

A

Motivationele CQ
Cognitieve CQ
Metacognitieve CQ
Gesragsmatig CQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Motivationele CQ

A

Intrinsieke en extrensieke motivatie, self efficacy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cognitieve CQ

A

Kennis van culturele systemen, waarden en normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Metacognitieve CQ

A

Je awareness, planning en het checken bij culturele dingen

22
Q

Gedragsmatig CQ

A

Verbaal, non-verbaal en je spraakmanieren

23
Q

3 testen voor interculturele efficientie

A
  1. Cultural judgement and decisionmaking
  2. Cultural adaptation
  3. Task performance
24
Q

Wat test de cultural judgement en dicisionmaking test?

A

Cognitieve en metacognitieve CQ

25
Q

Wat test de cultural adaptation

A

Motivationele en behavioural CQ

26
Q

Wat test task performance in cultural diverse situations

A

Alle 4 de CQ’s

27
Q

Expieriental culture general

A

Algemene cultuur die je experimenteel ontdekt

28
Q

Didactic cultural general

A

Je leert de algemene cultuur in een lessetting

29
Q

Expieriental culture specific

A

Je leert een specifieke cultuur door het te ervaren

30
Q

Didactic culture specific

A

In een lessetting over een specifieke cultuur leren

31
Q

Berlin en Kay

A

De 11 termen voor primaire kleuren zijn universeel

32
Q

Pinker

A

Gedachten kunnen worden gevormd zonder woorden

33
Q

Breugelmans en Poortinga

A

Een stam in Mexico heeft een woord voor schaamte en schuld maar ze maakten wel onderscheid tussen de ervaring van schaamte en schuld

34
Q

Sojourners

A

Bv uitwisselingsstudenten, vrijwillig een tijdje ergens anders maar gaan weer terug

35
Q

3 Taalverschillen tussen culturen

A
  1. Cultuur beinvloed self other referents
  2. Cultuur beinvloed pragmatiek
  3. Honorific speech
36
Q

Cultuur heeft invloed op self-other referents

A

De manier waarop we anderen aanspreken, jou vs U

37
Q

Cultuur beinvloed pragmatiek

A

Onderscheid tussen hoge en lage contextculturen

38
Q

Relationele afstemming

A

De oplettendheid en het begrip van subtiele of indirecte signalen

39
Q

Honorific speach

A

Hoe je iemand aanspreekt. Loes ipv Mevrouw de Visser

40
Q

Sue, Arrendondo en McDavis

A

Interculturele kennis bestaat uit 3 componenten

41
Q

3 Componenten van interculturele competentie

A

Bewustzijn
Kennis
Vaardigheid

42
Q

4 componenten van culturele intelligentie

A

Motivatie
Cognitie
Metacognitief
Gedrag

43
Q

Additieve tweetaligheid

A

Het leren van de tweede taal heeft geen invloed op het leren van de eerste taal

44
Q

Subtractieve tweetaligheid

A

Het leren van de tweede taal interfereert met het leren van de eerste taal

45
Q

Succesvolle tweetaligheid

A

Een tweede taal leren nadat je de eerste taal al kent

46
Q

Gelijktijdige tweetaligheid

A

Beide talen worden tegelijkertijd geleerd

47
Q

Vreemde taaleffect

A

Mensen hebben meer moeite met nadenken als ze een vreemde taal gebruiken

48
Q

Dynamisch constructivisme

A

Het geactiveerde culturele netwerkt stuurt je cognitie

49
Q

Duits/ Engels en doelgerichtheid

A

Duitsers zijn doelgericht en Engelse zijn actiegericht

50
Q
A