Module 3: Enquêtes et sondages Flashcards
een bevraging over een bepaald onderwerp
Une enquête sur un certain sujet
in het kader van
dans le cadre de
op initiatief van
à l’initiative de
op vraag van
à la demande de
een studie uitvoeren
réaliser/ effectuer une étude
iemand vragen stellen
poser des questions à qqn.
vragen beantwoorden
répondre à des questions
iemand interviewen
interviewer qqn.
iemand een interview toestaan
accorder une interview à qqn (p.ex Voudriez-vous m’accorder une interview?
iemand een vragenlijst voorleggen
soumettre un questionnaire à qqn (p.ex Nous avons soumis le questionnaire à 102 jeunes Belges francophones.)
de antwoorden verwerken
dépouiller les réponses/ analyser les données
een verwerking
un dépouillement
gegevens/informatie verzamelen
recueillir/ récolter des données/ de l’information
het portret schetsen van
dresser le portrait de (p.ex Ces données nous ont permis de dresser le portrait de la nouvelle géneration.
een open/gesloten vraag
une question ouverte/fermée
een onbeantwoorde vraag
une question sans réponse
een vragenlijst
un questionnaire
een lijst met meerkeuzevragen
un questionnaire à choix multiple (un QCM)
bestemd zijn om
être destiné à
bijdragen tot
contribuer à
de bedoeling van onze studie is om…
le but de notre étude est de…
de studie beoogt…
l’étude vise à
de studie zal ons toelaten om…
l’étude nous permettra de…
de bevraagden
les sondés/ les répondants
een studie uitvoeren bij…
mener une enquête auprès de…
een steekproef
un échantillon
de jongeren/ de adolescenten
les jeunes/ les adolescents
de ouderen
les personnes âgées/ les séniors/NE DITES PAS LES VIEUX
de personen jonger dan 40 jaar
les moins de 40 ans
de vijftigplussers
les plus de 50 ans
Jongeren onder de 25 (van minder dan 25)
Les jeunes de moins de 25 ans
Dag, Mevrouw/Meneer, heeft u eventjes tijd voor mij?
Bonjour, Madame/ Monsieur, auriez-vous quelques minutes à m’accorder?
Zou ik u een paar vragen mogen stellen?
Pourrais-je vous poser quelques questions?
Uw mening is belangrijk voor ons.
Votre avis nous intéresse.
Heeft u tijd om enkele vragen te beantwoorden?
Avez-vous le temps de répondre à quelques questions?
Het zal niet lang duren/ Het duurt mar eventjes
Ce ne sera pas long./ Cela ne prendra que quelques minutes.
bedankt voor uw medewerking.
Merci pour votre collaboration!
Bedankt voor uw tijd.
Merci d’avoir pris le temps de répondre à nos questions.
een vakje aankuisen
cocher une case (p.ex cochez la case qui convient)
schrappen
biffer une réponse
een cijfer toekennen van 1 tot 5
attribuer une cote de 1 à 5
Ken een cijfer van 1 tot 5 toe aan de volgende uitspraken.
Attribuez une cote de 1 à 5 aux affirmations suivantes.
1 = zeker wel / 2 = waarschijnlijk wel / 3 =
waarschijnlijk niet / 4 = zeker niet / 5 = weet ik
niet
1= certainement oui/ 2 = probablement oui/ 3= probablement non/ 4= certainement non/ 5 = ne sais pas
1 = helemaal eens / 2 = eerder eens / 3 =
eerder oneens / 4 = helemaal oneens / 5 =
zonder mening
1 = tout à fait d’accord / 2 = plutôt d’accord / 3 =
plutôt pas d’accord / 4 = pas du tout d’accord / 5
= sans avis
rangschikken naar belang
Waar bent u het meest om bezorgd ? Rangschik
onderstaande antwoorden naar belang.
classer par ordre d’importance
Qu’est-ce qui vous inquiète le plus ? Classez les
réponses suivantes par ordre d’importance.
het juiste antwoord omcirkelen
encercler la réponse exacte
ga over tot de volgende vraag
passer à la question suivante
opsommen
énumérer
het geslacht / het gender
le sexe / le genre
de nationaliteit
la nationalité
de woonplaats
la localité / le domicile / le lieu de résidence
de leeftijd
l’âge (m.)
de leeftijdsgroep
la tranche d’âge
de burgerlijke stand :
vrijgezel – gehuwd – in een relatie –
weduwnaar / weduwe – met kinderen / zonder
kinderen – gescheiden
l’état (m.) civil :
célibataire - marié(e) - en couple - veuf / veuve -
avec enfants / sans enfants – divorcé(e)
de samenstelling van het gezin
la composition du ménage
de vorming :
geen diploma / (lager / hoger) secundair
onderwijs / hoger onderwijs (korte type / lange
type) / doctoraat
la formation :
sans diplôme / secondaire (inférieur / supérieur)
/ supérieur (type court / type long ) / doctorat
Beroepsactiviteiten :
voltijdse tewerkstelling / deeltijdse
tewerkstelling / werkzoekende / werkloze /
zonder beroepsactiviteit
La situation professionnelle :
emploi à temps plein / emploi à temps partiel /
demandeur ou demandeuse d’emploi /
chômeur ou chômeuse / sans emploi
het professionele statuut :
zelfstandige / loontrekkende
le statut professionnel :
indépendant / salarié
beroepscategorie :
arbeider / bediende / kaderlid
la catégorie professionnelle :
ouvrier / employé / cadre
de frequentie
* Hoe vaak koopt u de krant ?
- Hoe vaak per week koopt u de krant ?
la fréquence
* À / avec quelle fréquence achetez-vous le
journal ?
* Combien de fois par semaine achetez-vous le
journal ?
meerdere keren per week / meerdere keren
per maand / enkele keren per jaar / minder
vaak
plusieurs fois par semaine / plusieurs fois par
mois / quelques fois par an / moins souvent
de mate
* In welke mate bent u bereid om …
* In welke mate gaat u akkoord met de
volgende stelling : …
la mesure
* Dans quelle mesure êtes-vous disposé à
* Dans quelle mesure êtes-vous d’accord avec
l’affirmation suivante : « … »
het belang
* Welk belang hecht u aan ?
l’importance (f.)
* Quelle importance attachez-vous à …
* Quelle importance accordez-vous à …
de opinie / de mening
* Wat denkt u over …
* Wat is uw mening over ..
* Volgens u, …
l’opinion (f.) / l’avis (m.)
* Que pensez-vous de …
* Quelle est votre opinion sur …
* À votre avis, …
* Selon vous, …
* D’après vous, …
de attitude / de houding
* Wat is uw houding ten opzichte van …
- Hoe zou u uw houding ten opzichte van …
omschrijven ? - Welke uitspraak is het meest kenmerkend
voor u ?
l’attitude (f.)
* Quelle est votre attitude vis-à-vis de / à
l’égard de / par rapport à …
* Comment qualifieriez-vous votre attitude
envers …
* Quelle affirmation vous caractérise le
mieux ?
* Laquelle des affirmations suivantes vous
caractérise le mieux ?
de hypothese
* Zou u hetzelfde product duurder kopen ?
l’hypothèse
* Achèteriez-vous le même produit plus cher ?
aantonen
* Een meer gedetailleerde analyse toont aan
dat
* De resultaten van de peiling tonen aan dat
révéler
* Les résultats du sondage révèlent que …
* Une analyse plus détaillée révèle que
bevestigen
* Deze studie lijkt de tendens te bevestigen.
confirmer
* Cette étude semble confirmer la tendance.
opvallen
* Drie algemene vaststellingen vallen duidelijk
op uit deze studie
ressortir
* Trois constatations générales ressortent
clairement de cette étude : …
getuigen van, aantonen
* De verzamelde antwoorden tonen de
belangstelling aan voor …
témoigner de
* Les réponses recueillies témoignent de
l’intérêt porté à la question.
tegenspreken
* Deze resultaten spreken de conclusies tegen
van de studie …
contredire / démentir
* Ces résultats contredisent / démentent les
conclusions de l’étude…
een cruciaal punt
un point crucial
een belangrijke factor / een belangrijk punt
un facteur clé / une question clé
een doorslaggevende factor
un facteur décisif
een foutenmarge
une marge d’erreur
Volgens
* Volgens 30% van de Fransen was de
campagne ondoeltreffend
pour / selon / d’après
* Pour / Selon / D’après 30% des Français la
campagne était inefficace
onder
* Van de ondervraagde mensen, denken de
meesten dat …
* Onder de bevraagden, verklaren 35% dat …
* 35% van de respondenten beweren dat
parmi
* Parmi les personnes interrogées, la plupart
pensent que ….
* Parmi les répondants, 35 % déclarent que …
* 35 % des répondants déclarent que …
de mening toegedaan zijn dat / denken
être d’avis que / penser que/ considérer que/
estimer que / juger que
geen mening hebben
être sans avis
een mening delen
partager un avis, une opinion
een positief / negatief oordeel vellen over
porter un jugement positif / négatif sur
zichzelf omschrijven als
1 op de 2 mannen omschrijft zichzelf als voorstander
van de beweging …
être/ se dire / se déclarer / se montrer
1 homme sur 2 se dit favorable au mouvement …
gunstig staan tegenover
être favorable à
ongunstig staan tegenover
être défavorable à
vijandig staan tegenover
être hostile à
Afkeuren, verwerpen
être opposé à / désapprouver / s’opposer à /
rejeter
goedkeuren
approuver
akkoord zijn met
se prononcer d’accord avec / en faveur de
zich onthouden
ne pas se prononcer /s’abstenir
tevreden zijn over
être content de / satisfait de
onverschillig staan tegenover
être indifférent à
verheugd zijn over
être ravi de
bezorgd zijn om
être préoccupé par / être inquiet pour
bewust zijn van
être conscient de
een (duidelijke) voorkeur hebben voor
avoir une (nette) préférence pour
Iets verkiezen boven
préférer qqc. à qqc.
60 % van de jongeren beweert veel vrienden te
hebben.
60 % des jeunes déclarent / affirment avoir
beaucoup d’amis.
Ze verwerpen de nieuwe wet.
Ils désapprouvent / rejettent la nouvelle loi.
terwijl
* Een op de drie vrouwen vindt dat de
verdeling van de huishoudelijke taken
heel onevenwichtig is, terwijl zeven op
de tien mannen vindt dat deze
verdeling evenwichtig is.
alors que / tandis que
* Une femme sur trois estime que la
répartition des tâches ménagères est
tout à fait déséquilibrée, alors que sept
hommes sur dix estiment qu’elle est
équilibrée.
daarentegen
* De Vlamingen zijn voor. De Walen
daarentegen, onthouden zich / spreken
zich niet uit.
en revanche / par contre
* Les Flamands sont pour. Les Wallons,
en revanche, ne se prononcent pas
Tegenover
* 41% van de vrouwen werkt deeltijds
tegenover slechts 9% van de mannen.
Contre
* 41% des femmes travaillent à temps
partiel, contre 9% seulement des
hommes.
een cijfer
un chiffre
een nummer
un numéro
een aantal
un nombre
een percentage
* Het werkloosheidscijfer
40 percent
un pourcentage / un taux
* Le taux de chômage
40 pour cent
een breuk
une fraction
de helft
la moitié
een derde / twee derden
un tiers / les deux tiers
een vierde / drie vierden
un quart / les trois quarts
de minderheid
la minorité (+ verbe au pluriel ou au singulier)
de meerderheid
* De meerderheid van de mannen gaan
akkoord.
la majorité (+ verbe au pluriel ou au singulier)
* La majorité des hommes est/ sont
d’accord.
de meeste
* De meeste jongeren staan gunstig
tegenover die beslissing.
la plupart (+ verbe au pluriel)
* La plupart des jeunes sont favorables à
cette décision.
meerdere
* Meerdere bedrijven hebben de deuren
moeten sluiten
plusieurs (invariable !)
* Plusieurs entreprises ont dû mettre la
clé sous la porte.
veel Fransen
vrij veel mensen
behoorlijk wat mensen
beaucoup de Français
bon nombre de personnes
bien des gens
heel veel
énormément de (PAS : très beaucoup)
te veel
veel te veel
veel te weinig
trop de
beaucoup trop
beaucoup trop peu
zoveel
* Ik heb zoveel mails dat ik ze niet
allemaal kan lezen.
tant de
tellement de
* J’ai tant de mails que je ne peux pas
tous les lire.
evenveel
* Ik heb evenveel vakantie als jij.
autant de
* J’ai autant de vacances que toi.
ongeveer
min of meer
environ
à peu près
plus ou moins
bijna
* Het is bijna elf uur
près de
* Il est près de onze heures
hetzij
met ander woorden
anders gezegd
soit
c’est-à-dire
autrement dit
en d’autres termes