Module 3: Enquêtes et sondages Flashcards

1
Q

een bevraging over een bepaald onderwerp

A

Une enquête sur un certain sujet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in het kader van

A

dans le cadre de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

op initiatief van

A

à l’initiative de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

op vraag van

A

à la demande de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een studie uitvoeren

A

réaliser/ effectuer une étude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

iemand vragen stellen

A

poser des questions à qqn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vragen beantwoorden

A

répondre à des questions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

iemand interviewen

A

interviewer qqn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iemand een interview toestaan

A

accorder une interview à qqn (p.ex Voudriez-vous m’accorder une interview?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

iemand een vragenlijst voorleggen

A

soumettre un questionnaire à qqn (p.ex Nous avons soumis le questionnaire à 102 jeunes Belges francophones.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de antwoorden verwerken

A

dépouiller les réponses/ analyser les données

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een verwerking

A

un dépouillement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gegevens/informatie verzamelen

A

recueillir/ récolter des données/ de l’information

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het portret schetsen van

A

dresser le portrait de (p.ex Ces données nous ont permis de dresser le portrait de la nouvelle géneration.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een open/gesloten vraag

A

une question ouverte/fermée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een onbeantwoorde vraag

A

une question sans réponse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een vragenlijst

A

un questionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een lijst met meerkeuzevragen

A

un questionnaire à choix multiple (un QCM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bestemd zijn om

A

être destiné à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bijdragen tot

A

contribuer à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de bedoeling van onze studie is om…

A

le but de notre étude est de…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de studie beoogt…

A

l’étude vise à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de studie zal ons toelaten om…

A

l’étude nous permettra de…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de bevraagden

A

les sondés/ les répondants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

een studie uitvoeren bij…

A

mener une enquête auprès de…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

een steekproef

A

un échantillon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de jongeren/ de adolescenten

A

les jeunes/ les adolescents

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de ouderen

A

les personnes âgées/ les séniors/NE DITES PAS LES VIEUX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de personen jonger dan 40 jaar

A

les moins de 40 ans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de vijftigplussers

A

les plus de 50 ans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Jongeren onder de 25 (van minder dan 25)

A

Les jeunes de moins de 25 ans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Dag, Mevrouw/Meneer, heeft u eventjes tijd voor mij?

A

Bonjour, Madame/ Monsieur, auriez-vous quelques minutes à m’accorder?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Zou ik u een paar vragen mogen stellen?

A

Pourrais-je vous poser quelques questions?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Uw mening is belangrijk voor ons.

A

Votre avis nous intéresse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Heeft u tijd om enkele vragen te beantwoorden?

A

Avez-vous le temps de répondre à quelques questions?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Het zal niet lang duren/ Het duurt mar eventjes

A

Ce ne sera pas long./ Cela ne prendra que quelques minutes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

bedankt voor uw medewerking.

A

Merci pour votre collaboration!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Bedankt voor uw tijd.

A

Merci d’avoir pris le temps de répondre à nos questions.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

een vakje aankuisen

A

cocher une case (p.ex cochez la case qui convient)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

schrappen

A

biffer une réponse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

een cijfer toekennen van 1 tot 5

A

attribuer une cote de 1 à 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Ken een cijfer van 1 tot 5 toe aan de volgende uitspraken.

A

Attribuez une cote de 1 à 5 aux affirmations suivantes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

1 = zeker wel / 2 = waarschijnlijk wel / 3 =
waarschijnlijk niet / 4 = zeker niet / 5 = weet ik
niet

A

1= certainement oui/ 2 = probablement oui/ 3= probablement non/ 4= certainement non/ 5 = ne sais pas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

1 = helemaal eens / 2 = eerder eens / 3 =
eerder oneens / 4 = helemaal oneens / 5 =
zonder mening

A

1 = tout à fait d’accord / 2 = plutôt d’accord / 3 =
plutôt pas d’accord / 4 = pas du tout d’accord / 5
= sans avis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

rangschikken naar belang
Waar bent u het meest om bezorgd ? Rangschik
onderstaande antwoorden naar belang.

A

classer par ordre d’importance
Qu’est-ce qui vous inquiète le plus ? Classez les
réponses suivantes par ordre d’importance.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

het juiste antwoord omcirkelen

A

encercler la réponse exacte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

ga over tot de volgende vraag

A

passer à la question suivante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

opsommen

A

énumérer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

het geslacht / het gender

A

le sexe / le genre

50
Q

de nationaliteit

A

la nationalité

51
Q

de woonplaats

A

la localité / le domicile / le lieu de résidence

52
Q

de leeftijd

A

l’âge (m.)

53
Q

de leeftijdsgroep

A

la tranche d’âge

54
Q

de burgerlijke stand :
vrijgezel – gehuwd – in een relatie –
weduwnaar / weduwe – met kinderen / zonder
kinderen – gescheiden

A

l’état (m.) civil :
célibataire - marié(e) - en couple - veuf / veuve -
avec enfants / sans enfants – divorcé(e)

55
Q

de samenstelling van het gezin

A

la composition du ménage

56
Q

de vorming :
geen diploma / (lager / hoger) secundair
onderwijs / hoger onderwijs (korte type / lange
type) / doctoraat

A

la formation :
sans diplôme / secondaire (inférieur / supérieur)
/ supérieur (type court / type long ) / doctorat

57
Q

Beroepsactiviteiten :
voltijdse tewerkstelling / deeltijdse
tewerkstelling / werkzoekende / werkloze /
zonder beroepsactiviteit

A

La situation professionnelle :
emploi à temps plein / emploi à temps partiel /
demandeur ou demandeuse d’emploi /
chômeur ou chômeuse / sans emploi

58
Q

het professionele statuut :
zelfstandige / loontrekkende

A

le statut professionnel :
indépendant / salarié

59
Q

beroepscategorie :
arbeider / bediende / kaderlid

A

la catégorie professionnelle :
ouvrier / employé / cadre

60
Q

de frequentie
* Hoe vaak koopt u de krant ?

  • Hoe vaak per week koopt u de krant ?
A

la fréquence
* À / avec quelle fréquence achetez-vous le
journal ?
* Combien de fois par semaine achetez-vous le
journal ?

61
Q

meerdere keren per week / meerdere keren
per maand / enkele keren per jaar / minder
vaak

A

plusieurs fois par semaine / plusieurs fois par
mois / quelques fois par an / moins souvent

62
Q

de mate
* In welke mate bent u bereid om …
* In welke mate gaat u akkoord met de
volgende stelling : …

A

la mesure
* Dans quelle mesure êtes-vous disposé à
* Dans quelle mesure êtes-vous d’accord avec
l’affirmation suivante : « … »

63
Q

het belang
* Welk belang hecht u aan ?

A

l’importance (f.)
* Quelle importance attachez-vous à …
* Quelle importance accordez-vous à …

64
Q

de opinie / de mening
* Wat denkt u over …
* Wat is uw mening over ..
* Volgens u, …

A

l’opinion (f.) / l’avis (m.)
* Que pensez-vous de …
* Quelle est votre opinion sur …
* À votre avis, …
* Selon vous, …
* D’après vous, …

65
Q

de attitude / de houding
* Wat is uw houding ten opzichte van …

  • Hoe zou u uw houding ten opzichte van …
    omschrijven ?
  • Welke uitspraak is het meest kenmerkend
    voor u ?
A

l’attitude (f.)
* Quelle est votre attitude vis-à-vis de / à
l’égard de / par rapport à …
* Comment qualifieriez-vous votre attitude
envers …
* Quelle affirmation vous caractérise le
mieux ?
* Laquelle des affirmations suivantes vous
caractérise le mieux ?

66
Q

de hypothese
* Zou u hetzelfde product duurder kopen ?

A

l’hypothèse
* Achèteriez-vous le même produit plus cher ?

67
Q

aantonen
* Een meer gedetailleerde analyse toont aan
dat
* De resultaten van de peiling tonen aan dat

A

révéler
* Les résultats du sondage révèlent que …
* Une analyse plus détaillée révèle que

68
Q

bevestigen
* Deze studie lijkt de tendens te bevestigen.

A

confirmer
* Cette étude semble confirmer la tendance.

69
Q

opvallen
* Drie algemene vaststellingen vallen duidelijk
op uit deze studie

A

ressortir
* Trois constatations générales ressortent
clairement de cette étude : …

70
Q

getuigen van, aantonen
* De verzamelde antwoorden tonen de
belangstelling aan voor …

A

témoigner de
* Les réponses recueillies témoignent de
l’intérêt porté à la question.

71
Q

tegenspreken
* Deze resultaten spreken de conclusies tegen
van de studie …

A

contredire / démentir
* Ces résultats contredisent / démentent les
conclusions de l’étude…

72
Q

een cruciaal punt

A

un point crucial

73
Q

een belangrijke factor / een belangrijk punt

A

un facteur clé / une question clé

74
Q

een doorslaggevende factor

A

un facteur décisif

75
Q

een foutenmarge

A

une marge d’erreur

76
Q

Volgens
* Volgens 30% van de Fransen was de
campagne ondoeltreffend

A

pour / selon / d’après
* Pour / Selon / D’après 30% des Français la
campagne était inefficace

77
Q

onder
* Van de ondervraagde mensen, denken de
meesten dat …
* Onder de bevraagden, verklaren 35% dat …
* 35% van de respondenten beweren dat

A

parmi
* Parmi les personnes interrogées, la plupart
pensent que ….
* Parmi les répondants, 35 % déclarent que …
* 35 % des répondants déclarent que …

78
Q

de mening toegedaan zijn dat / denken

A

être d’avis que / penser que/ considérer que/
estimer que / juger que

79
Q

geen mening hebben

A

être sans avis

80
Q

een mening delen

A

partager un avis, une opinion

81
Q

een positief / negatief oordeel vellen over

A

porter un jugement positif / négatif sur

82
Q

zichzelf omschrijven als
1 op de 2 mannen omschrijft zichzelf als voorstander
van de beweging …

A

être/ se dire / se déclarer / se montrer
1 homme sur 2 se dit favorable au mouvement …

83
Q

gunstig staan tegenover

A

être favorable à

84
Q

ongunstig staan tegenover

A

être défavorable à

85
Q

vijandig staan tegenover

A

être hostile à

86
Q

Afkeuren, verwerpen

A

être opposé à / désapprouver / s’opposer à /
rejeter

87
Q

goedkeuren

88
Q

akkoord zijn met

A

se prononcer d’accord avec / en faveur de

89
Q

zich onthouden

A

ne pas se prononcer /s’abstenir

90
Q

tevreden zijn over

A

être content de / satisfait de

91
Q

onverschillig staan tegenover

A

être indifférent à

92
Q

verheugd zijn over

A

être ravi de

93
Q

bezorgd zijn om

A

être préoccupé par / être inquiet pour

94
Q

bewust zijn van

A

être conscient de

95
Q

een (duidelijke) voorkeur hebben voor

A

avoir une (nette) préférence pour

96
Q

Iets verkiezen boven

A

préférer qqc. à qqc.

97
Q

60 % van de jongeren beweert veel vrienden te
hebben.

A

60 % des jeunes déclarent / affirment avoir
beaucoup d’amis.

98
Q

Ze verwerpen de nieuwe wet.

A

Ils désapprouvent / rejettent la nouvelle loi.

99
Q

terwijl
* Een op de drie vrouwen vindt dat de
verdeling van de huishoudelijke taken
heel onevenwichtig is, terwijl zeven op
de tien mannen vindt dat deze
verdeling evenwichtig is.

A

alors que / tandis que
* Une femme sur trois estime que la
répartition des tâches ménagères est
tout à fait déséquilibrée, alors que sept
hommes sur dix estiment qu’elle est
équilibrée.

100
Q

daarentegen
* De Vlamingen zijn voor. De Walen
daarentegen, onthouden zich / spreken
zich niet uit.

A

en revanche / par contre
* Les Flamands sont pour. Les Wallons,
en revanche, ne se prononcent pas

101
Q

Tegenover
* 41% van de vrouwen werkt deeltijds
tegenover slechts 9% van de mannen.

A

Contre
* 41% des femmes travaillent à temps
partiel, contre 9% seulement des
hommes.

102
Q

een cijfer

A

un chiffre

103
Q

een nummer

A

un numéro

104
Q

een aantal

105
Q

een percentage
* Het werkloosheidscijfer
40 percent

A

un pourcentage / un taux
* Le taux de chômage
40 pour cent

106
Q

een breuk

A

une fraction

107
Q

de helft

A

la moitié

108
Q

een derde / twee derden

A

un tiers / les deux tiers

109
Q

een vierde / drie vierden

A

un quart / les trois quarts

110
Q

de minderheid

A

la minorité (+ verbe au pluriel ou au singulier)

111
Q

de meerderheid
* De meerderheid van de mannen gaan
akkoord.

A

la majorité (+ verbe au pluriel ou au singulier)
* La majorité des hommes est/ sont
d’accord.

112
Q

de meeste
* De meeste jongeren staan gunstig
tegenover die beslissing.

A

la plupart (+ verbe au pluriel)
* La plupart des jeunes sont favorables à
cette décision.

113
Q

meerdere
* Meerdere bedrijven hebben de deuren
moeten sluiten

A

plusieurs (invariable !)
* Plusieurs entreprises ont dû mettre la
clé sous la porte.

114
Q

veel Fransen
vrij veel mensen
behoorlijk wat mensen

A

beaucoup de Français
bon nombre de personnes
bien des gens

115
Q

heel veel

A

énormément de (PAS : très beaucoup)

116
Q

te veel
veel te veel
veel te weinig

A

trop de
beaucoup trop
beaucoup trop peu

117
Q

zoveel
* Ik heb zoveel mails dat ik ze niet
allemaal kan lezen.

A

tant de
tellement de
* J’ai tant de mails que je ne peux pas
tous les lire.

118
Q

evenveel
* Ik heb evenveel vakantie als jij.

A

autant de
* J’ai autant de vacances que toi.

119
Q

ongeveer
min of meer

A

environ
à peu près
plus ou moins

120
Q

bijna
* Het is bijna elf uur

A

près de
* Il est près de onze heures

121
Q

hetzij
met ander woorden
anders gezegd

A

soit
c’est-à-dire
autrement dit
en d’autres termes