Module 1: communication professionnelle de base Flashcards
iemand voorstellen
Présenter quelqu’un
Stel jezelf voor (ik stel mezelf voor…)
Se présenter
iets aanbieden (bv. een drankje)
proposer quelque chose (p.ex à boire)
Mag ik uw jas/ uw gerief aannemen?
Débarraser quelqu’un -> Puis-je vous débarasser?
iets nodig hebben
avoir besoin de quelque chose
Aangenaam!
Enchanté! / Ravi(e) de faire votre connaissance
Ik heb veel over u (hem, haar) gehoord.
J’ai beaucoup entendu parler de vous/ de lui
Welkom!
Bienvenue!
Gaat u maar!
Je vous en prie
Wil u me volgen?
Veuillez me suivre?
Na u
Après vous!
Wilt u iets drinken?
Voulez-vous boire quelque chose?
Hoe gaat het met jou/ met u / met jullie?
Comment vas-tu? Comment allez-vous?
Ik zou u/ je willen vragen of…
Je voudrais vous demander si…
Met mij gaat het goed/niet zo goed.
Je vais bien./ pas très bien
min of meer goed
couci, couça
Hoe is het gebeurd?
Comment est-ce arrivé? / Comment ça s’est passé?
Beterschap;
Bon rétablissement!
Gezondheid! (als iemand niest)
à tes souhaits! à vos souhaits
Mag ik? Staat u me toe?
Vous permettez?
Zoals afgesproken, dan?
Comme convenu, alors?
Gezondheid!
à ta santé! à votre santé! Santé!
Voor u ook
pareillement
Ik zal het zeker doen.
Je n’y manquerai pas
Wist je trouwens dat…
Au fait, savez-vous que…
Trouwens, het schijnt dat…
à propos, il paraît que…
Hoe zit het met…
Qu’en est-il de…
Zeg, is het je opgevallen dat…
Dites, vous avez remarqué que…
Ik heb gehoord dat…
J’ai entendu dire que…
kortom…
Bref!
Dit gezegd zijnde…
Bien, ceci dit…
Wat dan ook
Peu importe
Hoe dan ook
Quoi qu’il en soit
Inderdaad
En effet
Absoluut
Absolument
Natuurlijk!
Bien sûr! / Bien entendu! / Tout à fait!
Echt waar?
Vraiment?
Denk je dat?
Vous croyez?
Waarschijnlijk
Sans doute
Zonder twijfel, zeker
Sans aucun doute
trouwens
Au fait
in feite, eigenlijk
En fait
Wat bedoelt u? Hoezo?
Comment?
Pardon?
Pardon?
Wat zegt u?
Que dites-vous?
Hoe zegt u?
Vous dites?
Wat betekent het woord X?
Que signifie le mot X?
Het woord ontsnapt me.
Le mot m’échappe
Hoe zeg je… ?
Comment dit-on…?
Ik herhaal.
Je vais reprendre. Je reprends.
Ik ben de draad eventjes kwijt/ mijn gedachtengang kwijt.
J’ai perdu le fil de mes idées.
Waar was ik gebleven?
Où en étais-je?
Ik kom er later op terug.
J’y reviendra plus tard
Ik moet gaan.
Je dois y aller
Ik heb nog een afspraak.
J’ai encore un rendez-vous
Ik laat je iets weten.
Je vous ferai savoir quelque chose.
Ik hoop je snel weer te zien.
J’espère vous revoir bientôt.
Tot ziens! Nog een fijne dag! Fijne avond! Tot de volgende keer! Doe de groeten aan Emma!
Au revoir! Bonne journée! Bonne soirée! à la prochaine! Faites le bonjour à Emma!
Ik laat je morgen iets weten.
Je vous faire savoir quelque chose demain.
Ik laat het aan jou/u over (om te beslissen).
Je vous laisse décider.
Dank u voor uw aandacht.
Merci de… merci pour votre attention.
Laat me je antwoord weten.
Merci de me communiquer votre réponse.
Graag gedaan
Je vous en prie. / De rien. / Il n’y a pas de quoi
Sorry,…
Excusez-moi! / Je vous prie de m’excuser. / Pardon! / Désolé(e).
Sorry dat ik te laat ben.
Excusez-moi de ce retard.
Sorry dat ik te laat ben.
Excusez-moi d’être en retard.
Sorry voor het storen.
Excusez-moi de vous interrompre.
Sorry dat ik u gestoord heb.
Excusez-moi de vous avoir interrompu.
Geen probleem, het is niet erg.
Ce n’est pas grave. / Il n’y a pas de quoi!
Ik werk bij/ voor Delhaize.
Je travaille chez/pour Delhaize.
… bij/ voor een architect.
Je travaille chez/pour un architecte.
Ik werk op het ministerie
Je travaille au ministère.
Ik ben verantwoordelijk voor de communicatie.
Je suis responsable de la communication.
Ik behandel de bestellingen.
Je me charge des commandes.
Mijn taak is het sorteren van dossiers.
Mon travail consiste à classer des dossiers.
Ik leid een grote afdeling.
Je dirigue un service important.
Ik beheer…
Je gère…
Ik heb het heel druk.
Je suis très occupé.
Ik word overspoeld.
Je suis débordé.
Ik heb een drukke week.
J’ai une semaine chargée.
Er is veel volk.
Il y a beaucoup de monde.
Plannen hebben.
Avoir des projets.
Ik ben van plan te vertrekken.
Je compte partir. / J’ai l’intention de partir. / J’envisage de partir.
Bovendien
En plus
Enerzijds, anderzijds
D’une part, d’autre part
daarom
c’est pourquoi
Op het gebied van
Dans le domaine de/ Au niveau de/ en ce qui concerne
Bijgevolg
par conséquent
In tegendeel, aan de andere kant
au contraire, en revanche
echter
toutefois
overlopen, bladeren
parcourir
het gaat over
il s’agit de
de aandacht op iets vestigen
Attirer l’attention sur quelque chose
opsommen
enumérer
echter
toutefois - cependant
niettemin
néanmoins
tot besluit
En conclusion
Om af te ronden
pour finir, pour conclure
Het is tijd om te praten over…
Il est temps d’aborder…
Met betrekking tot…
En ce qui concerne
mijn presentatie gaat over de crisis.
Mon exposé traite de la crise/ porte sur la crise.
Ik ga jullie iets vertellen over mijn reis.
Je vais vous parler de mon voyage.
beschrijven
décrire
analyseren
analyser
een overzicht geven van…
donner un aperçu de…
eerst, dan, en dan…
d’abord, ensuite, après
eerst, ten tweede, tenslotte
en premier lieu, en deuxième lieu, en dernier lieu
eerst, ten tweede, tenslotte
premièrement, deuxièmement, finalement
laten we naar het laatste deel gaan
Venons-en à la dernière partie.
Laten we naar het tweede deel gaan.
Passons à la deuxième partie.
Ik ga verder met het tweede punt.
Je vais passer au deuxième point.
Niet alleen…, maar ook…
Non seulement…, mais aussi…
Voordat ik afsluit, wil ik graag toevoegen.
Avant de terminer, je voudrais ajouter…
