Module 2: Onderwijs als maatschappelijk fenomeen Flashcards

1
Q

Socialisatie

A

Het proces van ‘inlijven’ van nieuwkomers in groepsverband: iemand vertrouwd maken met de cultuur van een groep (cultuuroverdracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Georganiseerde socialisatie

A

Socialisatie die systematisch gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geprofessionaliseerde socialisatie

A

Socialisatie die door professionals wordt uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Drie functies van onderwijs

A
  1. Kwalificatie
    → Technisch-instrumentele kwalificaties
    → Sociaal-normatieve kwalificaties
  2. Integratie
  3. Differentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

‘Het streven naar meritocratisering’

A

Er wordt voorkeur gegeven aan een systeem waarbij de best opgeleide personen op de juiste posities komen, ze moeten deze posities ‘verdienen’
→ Gebruikt functionele selectiecriteria: enkel op basis van talent en ervaring (in werkelijkheid niet zo want discriminatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reproductietheorie

A

De samenleving wordt gedomineerd door machtsverhoudingen tussen maatschappelijke groepen die in voortdurende strijd zijn gewikkeld om hun belangen te verdedigen
→ Groepen met meeste macht geven samenleving en onderwijs zodanige inrichting dat hun belangen worden gediend
(Theorie gaat niet volledig op)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Differentiatiefunctie van onderwijs

A

Selectie van leerlingen voor geëigende schoolloopbaan en zorgen dat ze beschikken over kwalificaties die passen bij specifieke posities op arbeidsmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sponsored mobility

A

Kinderen worden op jonge leeftijd geselecteerd voor onderwijstrajecten die toegang geven tot specifieke posities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Contest mobility

A

Individuen krijgen herhaaldelijk de kans om, in concurrentie met anderen, talent en capaciteit te tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Drie niveaus van het achterblijven van allochtone leerlingen

A
  1. Individuele niveau: al vanaf basisschool grote verschillen (biologische oorzaken)
  2. Gezinsniveau: gezinssocialisatie, verre/nabije beïnvloeding
  3. School-/klasniveau: segregatie, self-fulfilling prophecy, verschillen tussen sterke en zwakke leerlingen neemt toe door Mattheus-effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Drie kernpunten ontwikkeling beroepsonderwijs

A
  1. Streven naar een meer inhoudelijke aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt
  2. Decentralisatie en autonomie van onderwijsinstellingen
  3. Betere afstemming tussen de verschillende leerwegen in het secundair beroepsonderwijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

‘Pull’-factoren (aantrekkingsmechanismen)

A

Factoren buiten onderwijs die zuigende werking hebben op leerling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

‘Push’-factoren (afstotingsmechanismen)

A

Gesitueerd in relatie tussen onderwijs en leerling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geschiedenis van het denken over pedagogische functie

A

12de eeuw: grote belangstelling voor normatieve taak onderwijs; kinderen godsdienst laten leren
‘50: aanpassing heersende normen/waarden, wederopbouw burgerlijke/economische samenleving
‘60: meer aandacht voor zelfontplooiing, maatschappelijke bewustwording en democratisering
‘70: denken in termen van persoonlijke emancipatie
‘80: technisch-instrumenteel denken over functie onderwijs, weinig plaats voor waarden
‘90: eigen normen en waarden kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Morele waarden

A

Rechtvaardigheid, solidariteit, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Regulatieve waarden

A

Discipline, leren omgaan met kritiek, …

17
Q

Meta-morele kenmerken

A

De eigenschappen ondersteunen het moreel functioneren, maar zijn in zichzelf niet moreel

18
Q

Het ‘probleem’ van het pluralisme

A

In het streven naar maatschappelijke waarden dreigt er een spanning te ontstaan met de individualisering en het daarmee verband houdende waardepluralisme

19
Q

Twee benaderingen van de rol van de schoolcultuur

A
  1. Aanpassing aan de schoolcultuur waardoor leerlingen waarden en normen werven
  2. Actief mede vorm geven van de schoolcultuur (actieve participatie)
20
Q

Community of learners

A

Actieve participatie van leerlingen als kern van leerproces
Belangrijk voor persoonlijke ontwikkeling en het organiseren van betrokkenheid