Milieu interieur en homeostase Flashcards

1
Q

Functies van bloed

A
  • transport (voedingsstoffen, afvalstoffen, gassen, signaalstoffen)
  • thermoregulatie
  • afweersysteem (bloedstolling en immuniteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Milieu interieur

A

extracellulaire vloeistof; waarin cellen en organen zich bevinden (10-15L bij volwassenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

homeostase

A

het constant en optimaal houden van de samenstelling van het milieu interieur
- ionensamenstelling, thermoregulatie en zuurtegraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

milieu exterieur

A

vloeistoffen in zweetklieren, darmstelsel en urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

positieve feedback

A

treedt op wanneer het product een stimulerende werking heeft op zijn eigen regelkring
- snelle opening van Na kanalen bij kleine depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

negatieve feedback

A

komt vaak voor als waarden constant moeten blijven, zoals in milieu interieur of actiepotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

thermoregulatie

A

verstoring van temperatuur in directe omgeving > sensoren in de hypothalamus nemen temperatuur waar en vergelijken het met setpoint > als er een verschil is wordt een signaal gegeven aan effectoren die het kunnen bijstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hypothermie

A

warmteafgifte > warmteproductie; lichaamstemperatuur < 35 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hyperthermie

A

warmteafgifte < warmteproductie; verhoging kerntemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

regulatie warmteafgifte (mechanismen)

A
  1. straling (radiatie): voorwerpen of afstand
  2. geleiding (conductie); contact met stilstaand medium
  3. stroming (convectie): door contact met bewegend medium (lucht)
  4. verdamping (evaporatie): door onttrekking van warmte via vocht (zweten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

regulatie warmteafgifte

A

door autonoom zenuwstelsel; kan worden bewerkstelligd door verhoogde of verlaagde huiddoorbloeding en zweetproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sympathische regulatie

A
  • Activatie van cholinerge sympatische (postganglionaire) huidvezels door acetylcholine leidt tot zweten (evt. vasodilatie, wel door autonoom)
  • Activatie adrenerge sympathische vezels (noradrenaline leidt tot vasoconstrictie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitzondering

A

Zweetklieren worden aangezet door acetylcholine, normaal bij sympathisch is dat noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

area preotica

A

meet kerntemperatuur; temp gevoelige neuronen
- vuren als het warmer wordt harder dan als het koud wordt
- te koud: warmteproductie omhoog; rillen en bruin vetweefsel en vasoconstrictie
- te warm: warmteafgifte omhoog en vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

perifere sensoren

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

warmte receptoren

A
  • fasische component (voren als temp plots verandert); vuren meer bij kou
  • tonisch (vuren bij constante temperatuur); vuren minder bij kou
17
Q

koude gevoelige sensoren

A

maken gebruik van ionkanalen (TRPM8); gevoelig voor kou en menthol

18
Q

warmte gevoelige sensoren

A

ionkanalen (TRPM2) en zijn gevoelig voor warmte en capsaïcine; bij activatie gaan ze open staan en kan een AP ontstaan

19
Q

Regulatie warmteproductie

A
  • verhoogde spiertonus (gamme-lus, via formatio reticularis in hersenstam)
  • klappertanden, rillen (om spieren tot verbranding aan te zetten)
  • onnodige of willekeurige bewegingen
  • verbranding bruin vetweefsel (via sympathische activatie)
    –> warmte geproduceerd door spieren afgegeven aan bloed> verhoging kerntemp
20
Q

verbranding bruin vetweefsel

A

onder invloed van orthosympatisch zenuwstelsel; in nek, supraclaviculair, bij mediastinum, paravertebraal en suprarenaal

21
Q

noradrenaline vrijgemaakt

A

bindt op beta-adrenerge receptoren van bruine vetcellen > verbranding bruin vetweefsel > veel warmte afgegeven
- energie die vrijkomt niet in ATP zoals bij wit vetweefsel

22
Q

vasoconstrictie

A

noradrenaline bindt aan a1 receptoren in glad spierweefsel vaten > smaller > warmte verlies tegen gehouden

23
Q

apicale huid

A

glomulus lichaampjes (kunnen sympathisch worden geactiveerd); is een minuscuul orgaantje dat de thermoregulatie van de huid regelt

24
Q

arterioveneuze anastomose

A

directe verbindingen tussen arteriën en venulen in apicale huid; hierin zitten glomulus lichaampjes
- kou: anastomose laat minder bloed door > minder warmte verloren
- warmte: anastomose laat meer bloed door

25
Q

Koorts

A
  1. Pyrogene cytokines veranderen de warmtegevoeligheid van de centrale thermosensoren via een verhoogde productie van prostaglandine E2
  2. Setpoint temperatuur wordt verhoogd
  3. Sensoren in area preoptica zullen minder gaan vuren, want minder gevoelig
  4. Warmteproductie gaat stijgen, want sensoren denken dat het lichaam kouder is –> vasoconstrictie
  5. Minder zweetsecretie en verhoogde stofwisseling

Pas na aanpassing setpoint tot normale waarde: verhoogde doorbloeding en versterkte zweetsecretie

26
Q

Remming vorming prostaglandine E2

A

Door cyclo-oxygenase remmers; gaan verandering setpoint tegen.

27
Q

koorts vs hyperthermie

A

hyperthermie is ongecontroleerde stijging van temperatuur door verstoring balans tussen warmteproductie en warmteverlies. Setpoint wordt niet verhoogd; kan behandeld worden door actieve koeling