Fysiologie ademhaling Flashcards
hoe worden ademhalingsspieren actief?
via alfa-motorneuronen
eupneu
regelmatig patroon van in en uitademen
verstoringen in ademhaling
- dyspneu (ademnood)
- apneu (ademstilstand)
- Cheyne Stokes (snel ademhalen, daarna niks)
- Apneusis (lange diepe inademing, korte uitademing)
systemen ademhaling
- ventilatie (in en uitademen)
- diffusie (O2 en CO2 overdracht)
- perfusie (uitwisselen zuurstofrijk bloed aan organen)
- transport van moleculen
aanzuigen van lucht
door intercostaalspieren en spieren in diafragma; bij aanspanning wordt het volume van longen groter door compilantie van de long –> druk daalt (onderdruk in pleuraholte) en wordt lager tov atmosferische druk
atmosferische druk
760 mmHg
druk in long bij inspiratie
758 mmHg
druk in longen bij experatie
762 mmHg
RV
restvolume, hoeveelheid lucht die altijd in de longen achterblijft na maximale expiratie
voordelen omgekeerde boomstructuur long
oppervlaktevergroting en daling in de snelheid
partiele druk
deel van druk van het mengsel dat afkomstig is van gas; in vloeistoffen en lucht
CO2
beter oplosbaar in vloeistoffen –> veel moleculen kunnen diffunderen; verschillen in partiele druk zijn heel klein; reactie met water
- in alveoli losgelaten
- in weefsels wordt CO2 in bloed opgenomen
O2
verschillen in partiele druk zijn groot; slechter oplosbaar in bloed dus grote concentratiegradient om diffusie plaats te laten vinden; diffusie is dus niet efficient
hemoglobine
ondersteunt snelheid waarbij O2 en CO2 van en naar longweefsel wordt afgegeven en helpt om partiele zuurstofdruk in bloed maximaal te krijgen; H+ + HbO2 <–> HHb + O2
in alveoli
O2 gebonden aan hemoglobine; werkt best in basische omgeving (reactie naar links overhand)
in capillairen
bloed is zuurder; reactie naar rechts de overhand
zwaartekracht en gasuitwisseling
onderin de longen meer moleculen; alveoli dus minder actief
- lucht sneller dan bloed –> pO2 stijgt –> vasodilatatie
- lucht langzamer dan bloed –> pCO2 daalt –> vasoconstrictie
centrale regeling diepte en frequentie
deel van homeostase; regelaars zitten bovenin hersenstam
- medulla: inspiratie (altijd actief) en expiratie kernen (alleen actief bij inspanning); autonoom regelcentra
- pons: 2 vrijwillige kernen die de hoeveelheid in en uitgeademde lucht kunnen regelen
regeling is dus deels reflexmatig en deels willekeurig; verantwoordelijk voor activatie en deactivatie DRG en VRG
hyperventilatie
te snelle ademhaling; sterke daling pCO2 in de lucht van alveoli –> sterke daling pCO2 in bloed –> bloed wordt basischer = alkalose
hypoventilatie
langzame ademhaling; acidose (bloed zuurder); te hoge pCO2; reactie naar rechts overhand en aantal H+ neemt toe
medulla en pons ontvangen?
informatie van de perifere sensoren
perifere chemosensoren
in aortaboog via n. vagus (glomus aorticum) en a. carotis communis via n. glossopharyngeus; zijn gevoelig voor O2 veranderingen en meten vooral pO2, zijn zeer snel
centrale chemosensoren
in de hersenstam tegen medulla aan; meten met name pCO2 en zijn langzamer
neuronen in de raphe kernen medulla
gevoelig voor veranderingen in pH –> acidose wordt door hun opgemerkt
mechanoreceptoren
zitten in longen en luchtwegen en zijn vooral afferenten via n. vagus
spierspoeltjes
in tussenribspieren en diafragmma die activiteit van deze spieren vastellen
dorsal respiratory group
sensorisch en bevinden zich in kernen voor de inspiratie (ademhaling in rust)
ventral respiratory group
sensorisch en motorisch; ondersteunen inspiratie en expiratie (als je veel actiever wordt)
ritmogenese
actief inademen en passief uitademen