MIDAS Flashcards
1
Q
donum
A
i: geschenk
2
Q
efficere
A
io, feci, fectum: tot stand brengen
3
Q
vertere
A
o, verti, versum: keren, wenden
4
Q
optare
A
o: wensen
5
Q
nocere
A
eo, nocui,– (+dat): schafe toebrengen
6
Q
munus
A
muneris: geschrnk
7
Q
solvere
A
o, solvi, solutum: losmaken, betalen, (hier:) inlossen, nakomen
8
Q
petere
A
o, peti(v)i, petitum: nastreven, zoeken, vragen, gaan naar