MI - 20 Hoorcollege 5 Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillende factoren die het consumenten gedrag bepalen.

A
  • Macro – sociologie (maatschappelijke ontwikkelingen, cultuur)
  • Meso – Sociale psychologie (trends, lifestyle en sociale omgeving)
  • Micro – Psychologie (motivatie, behoeften, perceptie etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat valt er onder de factor Macro -> sociologie?

A
  • > Maatschappelijke ontwikkelingen
  • DESTEP
  • Technologische ontwikkelingen

-> Cultuur
- Cultuurdimensies van Hofstede
Masculien vs feminien
Grote vs kleine machtsafstand
Hoge vs lage onzekerheidsmijding
Individualisme vs collectivistisch

  • Rokeach
    Instrumentele waarden en eindwaarden in een cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat valt er onder de factor Meso -> sociale psychologie?

A

-> Trends en lifestyle
- Trendpiramide van Roothart / trendslator
megatrend -> 10-30 jaar
maxitrend -> 5 - 10 jaar
microtrend -> 0 - 5 jaar

-> Sociale omgeving
- Invloed van de groep/ referentie groepen
informatieve invloed
expressieve invloed
instrumentele invloed
normatieve invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat valt er onder de factor Micro -> psychologie?

A
  • Motivatie en behoeften -> 8 basis motivaties van Percy & Rossiter, Maslow piramide,
    middel-doelketen (ladder)
  • Persoonlijkheid -> de Big five, psychografische segmentatie
  • Perceptie en informatieverwerking -> Exposure, aandacht, begrip, geheugen, waarnemingsdrempels, subliminale perceptie, gestaltprincipe, werking brein
  • Leren -> sociaal leren (imitatie, rolmodel), cognitief leren (denken), associatief leren (doen)
  • Attitude (verandering) ->
    Cognitie, affectie, gedrag
    Multi-attribuutmodel
  • Elaboration Likelihood Model -> centrale route (hoge betrokkenheid), perifere route (lage betrokkenheid)
  • Cialdini -> autoriteit, sympathie, sociale bewijskracht, commitment en consistentie, wederkerigheid, schaarste

Beslissingsproces -> expected utility model, bounded rationality, uitgebreide- beperkte -> en routinematige koopbeslissingen, systeem 1 en 2, priming en framing, nudging, heuristieken en biases (vuistregels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 4 megatrends zijn er momenteel?

A

Megatrends:
- Individual Empowerment -> zal versnellen als gevolg van armoedebestrijding, groei van de wereld middenklasse, meer opleidingsniveau, wijdverbreid gebruik van nieuwe communicatie en productietechnologieën en vooruitgang in de gezondheidszorg.

  • Diffusion of Power -> Er zal geen hegemonische kracht zijn. Macht zal verschuiven naar netwerken en coalities in a multipolaire wereld.
  • Demographic patterns -> De demografische boog van instabiliteit zal kleiner worden. Economische groei kan afnemen in “vergrijzende” landen. Zestig procent van de
    wereldbevolking woont in verstedelijkte gebieden; migratie zal toenemen.
  • Food, water, energy nexus -> De vraag naar deze middelen zal aanzienlijk groeien als gevolg van een toename van de wereldbevolking. Het aanpakken van problemen met betrekking tot één product zal worden gekoppeld aan levering en vraag naar de anderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn bezwaren tegen de klassieke modelen?

A
  • Consumenten zijn meestal niet rationeel
  • Intentie is slechte voorspeller van gedrag
  • Consumenten zeggen niet wat ze doen en doen niet wat ze zeggen

Kortom: marketeers hebben duidelijk overschat wat de kracht van rationele gedachten over
emotionele gedachten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het BSR-model?

A

Rode wereld: vitaliteit -> energiek, jong, passie, eigenzinnig, vrijheid

Gele wereld: harmonie -> gezelligheid, sociaal, bewust genieten

Blauwe wereld: controle -> controle, materialistisch, intelligent, zakelijk

Groene wereld: zekerheid -> zekerheid en veiligheid, routines, conservatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houd het NeedScope Archetypes model in?

A
  1. Ik of wij georiënteerd

2. Introvert of extravert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houd het Segmentatiemodel Censydiam-Ipsos in?

A
  1. Ik of wij georiënteerd

2. Vrijheid of controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houd het Segmentatie model Mentality (Motivaction) = o.b.v. status en waarden in?

A
  1. Status -> Laag, hoog, midden

2. Waarden -> traditioneel (behouden), modern (bezitten, verwennen), postmodern (ontplooien, beleven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar staat het AIDA voor?

A

Attention
Interest
Desire
Action

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Totstandkoming keuzes consument door de tijd:

A
  • Vroeger
  • > Mensen kiezen dat wat hen het meest oplevert (expected utility model)
  • > Rationele consument, rationele afwegingen
  • Daarna
  • > Meer aandacht voor emoties (bv. Elaboration Likelihood Model)
  • > Meer aandacht voor invloed sociale omgeving
  • > Meer aandacht voor bounded rationality (gedragseconomie)
  • > Meer aandacht voor heuristieken en biases
  • Nu
  • > Ook meer aandacht voor onbewuste keuzes: systeem 1, priming, nudging (keuzearchitectuur), neuromarketing, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe komen keuzes tot stand/ gedragsbepalers?

A
  • Rationeel (kennis, houding, intentie, argumentatie, feitelijke info)
  • Emotioneel (associaties, zelfbeeld)
  • Sociaal (normen, invloed/verwachting/gedrag van anderen)
  • Lichamelijk
  • Omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soorten keuzes zijn er tijdens het beslissingsproces?

A
  • Weloverwogen
  • Incubatie (half bewust-onbewust, hoge betrokkenheid, complexe keuze, laten bezinken)
  • Vuistregels (half bewust-onbewust, lage betrokkenheid, snelle keuze)
  • Automatische piloot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke Marktonderzoekmethodes zijn er? plus welke insights kunnen hier aan gekoppeld worden?

A
  • Vragen stellen -> (bewust keuzeprocessen en rationalisaties)
  • Projectieve technieken -> (meer emotionele, deels onbewuste processen) -> Toepassen in interviews
    en focusgroepen
  • Observatie/impliciet meten -> (onbewust gedrag, onbewuste processen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten projectieve technieken zijn er? (noem er minstens 5)

A
Woordassociaties
Zinnen aanvullen of verhalen voortzetten
T.A.T. (thematic apperception test)
Derde persoonstechniek: Lover-Hater oefening
Rollenspel
Personificatie
Foto-talking, photosort
Free card sorting
Natural Grouping
Kritische Incidenten Techniek (KRIT),
Laddering
Zaltman Metaphor Eliticaiton Technique (ZMET) (vgl. Altuition).
Delphi-methode
(participatieve) observatie
17
Q

Noem de Responsefilters en de Interviewtechnieken Scholl:

A
  • Onbewuste tendenties (verdringen, vergeten) -> Accomoderen (uitnodigende houding, spiegelen,
    tijd, aandacht, veilige omgeving)
  • Bewuste cognities en emoties (verwoorden) -> Faciliteren (Rollenspel, collage techniek,
    schaalmethodes, open vragen etc.)
  • Zelfpresentatie expressie (veraangenamen, verantwoorden) -> Interveniëren (provoceren,
    confronteren, doorvragen, verifiëren)
18
Q

Waarop letten bij het testen van concepten bij focusgroep:

A
  • Niet teveel concepten
  • Volgorde wisselen per groep
  • Uitleggen wat je gaat doen
  • Begin breed, en vraag steeds meer in de diepte/gerichter
19
Q

Waarvoor zijn focusgroepen zeer geschrikt?

A

voor het testen van concepten, creatieve ideeën en om te helpen om abstracte concepten voor zich te zien.

20
Q

Voordelen individuele interviews:

A
  • Meer tijd per respondent
  • Diepgaander
  • Geschikt voor gevoelige onderwerpen
21
Q

Voordelen focusgroep:

A
  • Meer respondenten in dezelfde tijd
  • Interactie en creativiteit mogelijk
  • Respondenten kunnen elkaar op ideeën brengen
  • Focusgroepen zijn zeer geschikt voor het testen van concepten
  • Creatieve ideeën voor verbetering/verfijning
  • Elkaar helpen om ‘abstracte’ concepten voor zich te zien
22
Q

Recap

A
  • Theorieën consumentengedrag
    -> Relevantie voor verschillende marketingfasen en – vragen
    -> Macro-niveau (sociologie), meso-niveau (sociale psychologie) en micro-niveau
    (psychologie)
  • Beslissingsproces
    -> Klassieke theorieën
    o Neo-klassieke economie, expected utility model, rationele consument, theorie van gepland gedrag, etc.
    -> ‘Nieuwe’ inzichten
    o Elaboration Likelihood Model, gedragseconomie, bounded rationality, onbewust gedrag, systeem 1 en 2, heuristieken en biases, etc.
    -> Gedragsbepalers: rationele, emotionele, sociale, fysiologische en fysieke omgeving
    -> Soort keuzes: weloverwogen, vuistregel, incubatie en automatisch
  • Consumenten-insights verzamelen
  • > Concepten testen in een focusgroep: werkwijze
  • > Projectieve technieken

Aanvullend:
- Kwalitatief onderzoek is per definitie indicatief en hypothesevormend en niet generaliseerbaar
naar de hele populatie (maw: kwalitatief onderzoek is niet extern valide of representatief in kwantitatieve zin).

  • Bij kwalitatief onderzoek onderzoek je specifieke doelgroepen op specifieke kenmerken, waarbij
    je een relatief kleine, selecte steekproef gebruikt.
23
Q

Werkwijze focusgroep:

A

Begin met algemene vragen over de productcategorie om beeld te krijgen van iedere respondent:

  • Gebruik (hoe vaak, waarvoor, etc.)
  • Beleving
  • Merkvoorkeur?
  • Beweegredenen: waarom? Welke behoeften?
24
Q

Begrijpen waarom consumenten bepaalde keuzes maken door de volgende theorieën
Klassieke theorieën:

A
  • Expected Utility Model (klassieke economie, rationele consument en de consument kiest dat wat
    hem het meeste oplevert)
  • De theorie van het geplande gedrag (zie slide 17)
  • AIDA (attention, interest, desire, action)
  • Kennis -> Houding -> Gedrag