Meetings Flashcards
1
Q
opschorten
A
to adjourn
2
Q
een agenda
A
an agenda/ a diary
3
Q
een punt op de agenda
A
an agenda item
4
Q
de jaarlijkse vergadering van aandeelhouders
A
the annual general meeting of shareholders
5
Q
een vergadering van de raad van bestuur
A
a board meeting
6
Q
tot de orde roepen
A
to call to order
7
Q
een voorzitter
A
a chair
8
Q
de vergadering voorzitten
A
to chair
9
Q
een vergadering houden
A
to conduct a meeting
10
Q
een agendapunt behandelen
A
to cover an item on the agenda
11
Q
een agenda opstellen
A
to draft an agenda/ to draw up an agenda
12
Q
iedereen die betrokken is
A
everyone concerned
13
Q
een ondernemingsraad
A
a joint consultative meeting
14
Q
een directievergadering
A
a management committee meeting
15
Q
een vergadering notuleren
A
to minute a meeting