MC vragen LE4 Flashcards
De lichtbenuttingsefficiëntie wordt beperkt door verschillende factoren.
Welke hoor hier niet bij?
A. Temperatuur
B. N2
C. Lichtintensiteit
D. CO2
De lichtbenuttingsefficiëntie wordt beperkt door verschillende factoren.
Welke hoor hier niet bij?
B. N2
De omvang van de netto primaire productie kan sterk verschillen per ecosysteem. Geef de juiste
volgorde aan in aflopende productie
A. Woestijnen, toendras, tropische bossen, cultuurland
B. Cultuurland, toendras, tropische bossen, woestijnen
C. Cultuurland, tropische bossen, toendras, woestijnen
D. tropische bossen, cultuurland, toendras, woestijnen
De omvang van de netto primaire productie kan sterk verschillen per ecosysteem. Geef de juiste
volgorde aan in aflopende productie.
D. tropische bossen, cultuurland, toendras, woestijnen
Micro-evolutionaire veranderingen zouden op drie verschillende manieren, naast elkaar tot stand
zijn gekomen. Welke hoort niet in dit rijtje thuis?
A. Via natuurlijke selectie
B. Door een stapeling van toevallige mutaties
C. Elke catastrofe wordt gevolgd door een nieuwe schepping
D. Door vererving van tijdens het leven verworven adaptieve veranderingen
Micro-evolutionaire veranderingen zouden op drie verschillende manieren, naast elkaar tot stand
zijn gekomen. Welke hoort niet in dit rijtje thuis?
C. Elke catastrofe wordt gevolgd door een nieuwe schepping
Welke van de volgende stellingen is niet juist
A. Mitose is een vorm van celdeling waarbij geen mutaties kunnen ontstaan
B. Meiose is een celdeling die gebeurt bij de vorming van eicellen of zaadcellen, voorafgaand aan de geslachtelijke voortplanting.
C. Mitose is een manier van voortplanting van ééncellige organismen
D. Meiose is een manier van celkerndeling waarbij een haploïd cel wordt gevormd
Welke van de volgende stellingen is niet juist
A. Mitose is een vorm van celdeling waarbij geen mutaties kunnen ontstaan
Welk van onderstaande symbiose is een vorm van commensalisme?
A. Er bestaat een samenwerking tussen mieren en rupsen van blauwtjes (kleine dagvlinders). De mieren beschermen de rupsen tegen roofvijanden en parasieten. De rupsen serveren op hun beurt aan de mieren een suikerrijke vloeistof, nectar, die ze in een speciale klier op de rug produceren.
B. Soms komen enkele blauwtjesrupsen bij elkaar en zorgen samen voor nectar. Onder die rupsen zijn er wel eens een aantal die zelf geen nectar kunnen maken, maar zo wel beschermd worden door de mieren.
C. Aalscholvers hebben zulke geconcentreerde uitwerpselen dat de boom waarin ze hun nest maken ervan afsterft.
Welk van onderstaande symbiose is een vorm van commensalisme?
B. Soms komen enkele blauwtjesrupsen bij elkaar en zorgen samen voor nectar. Onder die rupsen zijn er wel eens een aantal die zelf geen nectar kunnen maken, maar zo wel beschermd worden door de mieren.
(De niet-nectar producerende rupsen genieten bescherming, hebben dus voordeel. De ander rupsen hebben hier geen nadeel van.)
Wat is correct met betrekking tot de invloed van de lichtintensiteit op de dagelijkse fotosynthesesnelheid van een blad?
A. De fotosynthesesnelheid neemt recht evenredig toe met de lichtintensiteit.
B. De fotosynthese blijft constant bij een toenemende lichtintensiteit.
C. De fotosynthesesnelheid neemt recht evenredig af met de lichtintensiteit
D. De fotosynthesesnelheid bereikt een plafond bij lichtverzadiging.
Wat is correct met betrekking tot de invloed van de lichtintensiteit op de dagelijkse fotosynthesesnelheid van een blad?
D. De fotosynthesesnelheid bereikt een plafond bij lichtverzadiging.
Hoe bepaal je het bruto groeirendement van de secundaire consumenten binnen een ecosysteem?
A. De productie van de secundaire consumenten delen door de consumptie van de primaire consumenten.
B. De productie van de secundaire consumenten delen door de productie van de primaire consumenten.
C. De consumptie van de secundaire consumenten delen door de consumptie van de primaire consumenten.
D. De consumptie van de secundaire consumenten delen door de productie van de primaire consumenten.
Hoe bepaal je het bruto groeirendement van de secundaire consumenten binnen een ecosysteem?
B. De productie van de secundaire consumenten delen door de productie van de primaire consumenten.
Welke term past het beste bij onderstaande?
Vermoedelijk stamt de Schotse sneeuwhoen af van het sneeuwhoen die in de poolgebieden leeft. Tot ongeveer 11.500 jaar geleden was Engeland nog verbonden met Europa doordat de Noordzee droog lag. Veel zeewater werd immers vastgehouden in landijskappen, waardoor de zeespiegel vermoedelijk zo’n honderd meter lager stond dan tegenwoordig. Toen de ijskappen weer smolten en de Noordzee volliep, raakten de hoenders van elkaar geïsoleerd. Geleidelijk aan raakte het Schotse sneeuwhoender zijn aanpassing aan extreem koude winters kwijt. Nu krijgt het Schotse sneeuwhoen geen wit verenkleed meer in de winter.
A. Theorie van Darwin
B. Theorie van Lamarck
C. Allopatrische soortvorming
D. Sympatrische soortvorming
Welke term past het beste bij onderstaande?
Vermoedelijk stamt de Schotse sneeuwhoen af van het sneeuwhoen die in de poolgebieden leeft. Tot ongeveer 11.500 jaar geleden was Engeland nog verbonden met Europa doordat de Noordzee droog lag. Veel zeewater werd immers vastgehouden in landijskappen, waardoor de zeespiegel vermoedelijk zo’n honderd meter lager stond dan tegenwoordig. Toen de ijskappen weer smolten en de Noordzee volliep, raakten de hoenders van elkaar geïsoleerd. Geleidelijk aan raakte het Schotse sneeuwhoender zijn aanpassing aan extreem koude winters kwijt. Nu krijgt het Schotse sneeuwhoen geen wit verenkleed meer in de winter.
C. Allopatrische soortvorming
De kans dat de populatie van een soort wordt verlaagd is het hoogst als deze te maken heeft met:
A. Commensalisme
B. Mutualisme
C. Parasitisme
D. Symbiose
De kans dat de populatie van een soort wordt verlaagd is het hoogst als deze te maken heeft met:
C. Parasitisme
Groeiademhaling is:
A. Evenredig met de snelheid waarmee de biomassa toeneemt en hangt af van de chemische samenstelling van het nieuwe weefsel.
B. Afhankelijk van de vervangingsbehoefte van omstreeks tien procent per dag.
C. Het totaal aan energie wat niet na brutoassimilatie overblijft als nettoassimilatie.
D. Gelijk aan de onderhoudsbehoefte, uitgedrukt in de onderhoudscoëfficiënt (MC).
Groeiademhaling is:
A. Evenredig met de snelheid waarmee de biomassa toeneemt en hangt af van de chemische samenstelling van het nieuwe weefsel.
Een proces waarin allerlei natuurgebieden in Nederland zouden veranderen in een loofbos kan het beste worden beschreven als;
A. Het ongeremd toenemen van pionierssoorten door gebrek aan concurrentie.
B. Een cyclische verandering als gevolg van de zomer-wintercyclus.
C. Het (door mensen) ongeremd doorgaan van successie tot een natuurlijk climaxstadium.
D. Het verdwijnen vaan een dynamisch stabiel evenwicht door concurrentie.
Een proces waarin allerlei natuurgebieden in Nederland zouden veranderen in een loofbos kan het beste worden beschreven als;
C. Het (door mensen) ongeremd doorgaan van successie tot een natuurlijk climaxstadium.
Waardoor kan een nichekans ontstaan?
A. Het wegvallen van beperkende abiotische condities.
B. Een toename in beschikbaar hulpbronnen.
C. Het wegvallen van de druk van natuurlijke vijanden.
D. Alle bovenstaande opties.
Waardoor kan een nichekans ontstaan?
D. Alle bovenstaande opties.
De grootste kans dat twee volkomen willekeurige individuen van een soort zich samen kunnen voortplanten bestaat onder soorten die;
A. Voornamelijk mitose gebruiken voor de voortplanting.
B. Gekenmerkt worden door hermafroditisme.
C. Gekenmerkt worden door gonochorisme.
D. Voornamelijke dominante kenmerken in het DNA hebben.
De grootste kans dat twee volkomen willekeurige individuen van een soort zich samen kunnen voortplanten bestaat onder soorten die;
B. Gekenmerkt worden door hermafroditisme.