MC Vragen LE1 Flashcards
Het begin van het leven is ontstaan in water, omdat?
A. Er was nog geen land aanwezig op het aardoppervlak.
B. Zonder beschermende atmosfeer kon zich op het oppervlak nog geen leven handhaven.
C. Organismen zijn voornamelijk opgebouwd uit water en kunnen zich hierdoor ook beter ontwikkelen in water.
D. De eerste levensvormen hadden nog geen ledematen en konden dus niet op het land komen.
Het begin van het leven is ontstaan in water, omdat?
B. Zonder beschermende atmosfeer kon zich op het oppervlak nog geen leven handhaven.
Tektonische platen kunnen drie verschillende grenzen hebben dit zijn:
A. Erosie, MOR en scheidingszones
B. Subductiezones, MOR en transformbreuken
C. Spreidingsruggen, subductiezones en transformbreuken
D. Sea-floor spreading, epicentrum en hypocentrum
Tektonische platen kunnen drie verschillende grenzen hebben dit zijn:
C. Spreidingsruggen, subductiezones en transformbreuken
Waarom is gesteente dat diep in de aardkorst is gevormd, gevoelig voor verwering aan het oppervlakte van de aarde?
A. Gesteente komt aan het oppervlak in contact met de atmosfeer en de druk verminderd significant waardoor verschillende processen mogelijk worden.
B. Aan het oppervlak staat het gesteente bloot aan de UV-straling van de zon wat verweer processen versnelt.
C. Organismen (micro en macro) kunnen aan het aardoppervlak bij het gesteente en zorgen voor de verwering van het moedermateriaal.
D. Gesteente zal door het drukverlies instantaan uit elkaar breken in kleinere fragmentaties en door de kleinere toestand verder verweren.
Waarom is gesteente dat diep in de aardkorst is gevormd, gevoelig voor verwering aan het oppervlakte van de aarde?
A. Gesteente komt aan het oppervlak in contact met de atmosfeer en de druk verminderd significant waardoor verschillende processen mogelijk worden.
De concentraties van CO2 zullen variëren met de diepte van de oceaan omdat,
A. De temperatuur neemt toe hoe dieper men bij het aardoppervlak komt en onder lage druk.
B. Door verticale stromingen zullen de concentraties van CO2 variabel zijn.
C. De PH verhouding varieert en CO2 zal zich bij bepaalde dieptes minder stabiel zijn.
D. CO2 beter oplosbaar is bij lage temperaturen en onder hoge druk.
De concentraties van CO2 zullen variëren met de diepte van de oceaan omdat,
D. CO2 (Koolstofdioxide) beter oplosbaar is bij lage temperaturen en onder hoge druk.
Waaruit bestaat de asthenosfeer?
A. De aardkorst en het onderste gedeelte van de troposfeer.
B. Alleen de aardkorst.
C. Het oppervlak van de aarde; de aardkorst en het bovenste gedeelte van de mantel.
D. Het onderste gedeelte van de mantel van de aarde.
Waaruit bestaat de asthenosfeer?
D. Het onderste gedeelte van de mantel van de aarde.
Wat beschrijft de ontwikkelingsvoorwaarde voor leven op het land?
A. Pas na het vrijkomen van zuurstof door fotosynthese van chlorofylhoudende organismen werd leven op het land mogelijk, doordat zuurstof gevaarlijke ultraviolette straling tegenhoud.
B. Pas na het vrijkomen van zuurstof door fotosynthese van chlorofylhoudende organismen werd leven op het land mogelijk, doordat zuurstof gevaarlijke infrarood straling tegenhoud.
C. Pas na het natuurlijk verval van ozon tot zuurstof werd leven op het land mogelijk, doordat zuurstof gevaarlijke ultraviolette straling tegenhoud.
D. Pas na het natuurlijk verval van ozon tot zuurstof werd leven op het land mogelijk, doordat zuurstof gevaarlijke infrarood straling tegenhoud.
Wat beschrijft de ontwikkelingsvoorwaarde voor leven op het land?
A. Pas na het vrijkomen van zuurstof door fotosynthese van chlorofylhoudende organismen werd leven op het land mogelijk, doordat zuurstof gevaarlijke ultraviolette straling tegenhoud.
Wat is de samenstelling van een bodem?
A. ~65% mineralen, ~15% organisch materiaal en ~20% ‘loze ruimte’ (water en lucht)
B. ~65% mineralen, ~5% organisch materiaal en ~30% ‘loze ruimte’ (water en lucht)
C. ~45% mineralen, ~5% organisch materiaal en ~50% ‘loze ruimte’ (water en lucht)
D.~35% mineralen, ~15% organisch materiaal en ~50% ‘loze ruimte’ (water en lucht)
Wat is de samenstelling van een bodem?
C. ~45% mineralen, ~5% organisch materiaal en ~50% ‘loze ruimte’ (water en lucht)
Wat word binnen de natuurwetenschap bedoelt met een inversie?
A. De omkering in de temperatuurgradiënt, waarbij onder bepaalde atmosferische omstandigheden in de troposfeer de temperatuur plaatselijk toeneemt met de hoogte.
B. De omkering in de temperatuurgradiënt, waarbij onder bepaalde atmosferische omstandigheden in de troposfeer de temperatuur plaatselijk afneemt met de hoogte.
C. Het herstel van de temperatuurgradiënt, waarbij onder bepaalde atmosferische omstandigheden in de troposfeer de temperatuur plaatselijk toeneemt met de hoogte.
D. Het herstel van de temperatuurgradiënt, waarbij onder bepaalde atmosferische omstandigheden in de troposfeer de temperatuur plaatselijk afneemt met de hoogte.
Wat word binnen de natuurwetenschap bedoelt met een inversie?
A. De omkering in de temperatuurgradiënt, waarbij onder bepaalde atmosferische omstandigheden in de troposfeer de temperatuur plaatselijk toeneemt met de hoogte.
Wat verklaart het relatief warme klimaat in Noordwest-Europa?
A. Het Noordatlantisch Diep Water dat wordt gevormd tussen Groenland en Noorwegen zakt naar de bodem van de oceaan en stroomt naar de evenaar, waarna warmer oppervlaktewater terugstroomt, de golfstroom versterk en voor een warmer klimaat zorgt.
B. Het Noordatlantisch Diep Water dat wordt gevormd tussen Groenland en Noorwegen stijgt naar de oppervlakte van de oceaan en stroomt naar de evenaar, waarna warmer water op de bodem van de oceaan terugstroomt, de golfstroom versterk en voor een warmer klimaat zorgt.
C. Het water uit de Indische en Stille oceaan wordt dusdanig verwarmt door straling van de zon, dat het uitzet en een zeestroom ‘conveyor belt’ op gang brengt, waardoor warm water de Noord-Atlantische oceaan binnenstroomt en voor een warmer klimaat zorgt.
D. Het water uit de Indische en Stille oceaan is veel minder zout, waardoor er door het verschil in zoutgehalte een ‘conveyor belt’ op gang komt welke warm water de Noord-Atlantische oceaan binnenstroomt en voor een warmer klimaat zorgt.
Wat verklaart het relatief warme klimaat in Noordwest-Europa?
A. Het Noordatlantisch Diep Water dat wordt gevormd tussen Groenland en Noorwegen zakt naar de bodem van de oceaan en stroomt naar de evenaar, waarna warmer oppervlaktewater terugstroomt, de golfstroom versterk en voor een warmer klimaat zorgt.
Bezwaren tegen op fossielen gebaseerde tijdmeting (relatieve ouderdom) zijn…
A. …dat fossielen moeilijk zijn om te vinden en vervolgens op te graven. Verder zijn conclusies van dit proces vaak niet accuraat.
B. …dat er geen absolute jaartallen aan kunnen worden verbonden. Ook kan deze methode niet worden toegepast op gesteenten waarin fossielen ontbreken.
C. …dat veel fossielen door gefractioneerde kristallisatie vaak onherkenbaar zijn geworden. Ook zullen veel van de fossielen door selectieve extractie dieper de aarde in zijn gezonken.
D. …dat de meeste fossiel-bevattende sedimentgesteenten na miljoenen jaren zullen zijn veranderd in metamorfe gesteenten en hierdoor niet meer bruikbaar zullen zijn. Vele fossielen zullen ook onbereikbaar zijn door dikke lagen magmatisch gesteente.
Bezwaren tegen op fossielen gebaseerde tijdmeting (relatieve ouderdom) zijn…
B. …dat er geen absolute jaartallen aan kunnen worden verbonden. Ook kan deze methode niet worden toegepast op gesteenten waarin fossielen ontbreken.
Paleomagnetisch onderzoek presenteerd een mogelijk bewijs voor het verschijven van de continenten door middel van…
A. …onderzoek naar hoe het aardmagneetveld het oercontinent Pangea miljoenen jaren geleden uit elkaar heeft getrokken. Hierdoor zijn uiteindelijk de hedendaagse continenten ontstaan.
B. …het uitzoeken van de diverse magnestische afstoot- en aantrekkingskrachten van de lithosferische platen op aarde en hoe dit heeft geleid tot de hedendaagse continenten.
C. …het onderzoeken van ijzerhoudende en dus magnetiseerbare gesteenten waarin de mineralen gemagnetiseerd zijn volgens de richting van het dan heersende aardmagneetveld. Hieruit kan vervolgens worden afgeleid waar het gesteente zich moet hebben bevonden in een bepaalde periode.
D. …het onderzoeken van de positie en richting van gemagnetisserde gesteenten in het Himalaya- en Andesgebergte.
Paleomagnetisch onderzoek presenteerd een mogelijk bewijs voor het verschijven van de continenten door middel van…
C. …het onderzoeken van ijzerhoudende en dus magnetiseerbare gesteenten waarin de mineralen gemagnetiseerd zijn volgens de richting van het dan heersende aardmagneetveld. Hieruit kan vervolgens worden afgeleid waar het gesteente zich moet hebben bevonden in een bepaalde periode.
Vorstverwering is het effectiefst in…
A. …de polen.
B. …landen waar het bijna nooit vriest of dooit, zoals de Malediven of Thailand.
C. …landen waar het regelmatig vriest en dooit, zoals Canada of Schotland.
D. …landen waar het soms vriest en dooit, zoals in de Benelux.
Vorstverwering is het effectiefst in…
C. …landen waar het regelmatig vriest en dooit, zoals Canada of Schotland.
De troposfeer heeft een meestal…
A. …uit spoorgas bestaande samenstelling. Verder is het waterdampgehalte altijd variabel.
B. …uit ozon opgebouwde samenstelling. Verder is het waterdampgehalte is altijd stabiel.
C. …homogene samenstelling. Het waterdampgehalte is echter variabel.
D. …heterogene samenstelling. Het gehalte CO2 is echter variabel.
De troposfeer heeft een meestal…
C. …homogene samenstelling. Het waterdampgehalte is echter variabel.
In de oceaan is de meest voorkomende koolzuurspecie rond een pH van 8…
A. …CO3.
B. …CO2.
C. …H2CO3.
D. …HCO3.
In de oceaan is de meest voorkomende koolzuurspecie rond een pH van 8…
D. …HCO3. (Waterstofcarbonaat)
Wat is het meest voorkomende element in ons heelal?
A Helium
B Waterstof
C Stikstof
D Zuurstof
Wat is het meest voorkomende element in ons heelal?
B Waterstof (H)
Welke van de volgende uitspraken is juist?
A. Vanuit een geologisch en astronomisch perspectief is het ontstaan van ons zonnestelsel een zeer snel ontwikkelingsproces geweest.
B. De relatief oudere sterren in ons sterrenstelsel zijn alleen waarneembaar met gevoelige detectie apparatuur
C. De eerste organismen met de voor het verschijnsel ‘leven’ karakteristieke functies die in dit milieu ontstonden waren chlorofyl houdende organismen.
D. Geen van bovenstaande uitspraken is juist
Welke van de volgende uitspraken is juist?
A. Vanuit een geologisch en astronomisch perspectief is het ontstaan van ons zonnestelsel een zeer snel ontwikkelingsproces geweest.
Wat is niet een logisch gevolg van een subductie van een lithosferische plaat?
A. Een verhoogde kans op vulkanische activiteit
B. Een verhoogde kans op seismische activiteit
C. Het ontstaan van nieuwe oceanische korst
D. De vorming van een gebergte
Wat is niet een logisch gevolg van een subductie van een lithosferische plaat?
C. Het ontstaan van nieuwe oceanische korst
Welke van deze mineralen is volledig oplosbaar in zuur en is hiermee een product van chemische verwering?
A. Calciet
B. Veldspaat
C. Pyriet
D. Olivijn
Welke van deze mineralen is volledig oplosbaar in zuur en is hiermee een product van chemische verwering?
A. Calciet (CaCO3)
Welke proces is kenmerkend voor een instabiele atmosfeer?
A. De afname van de temperatuur van het luchtpakket gaat sneller dan de afname van de omgevingstemperatuur
B. De dichtheid van het luchtpakket is groter dan de omringende lucht.
C. Het luchtpakket is stijgend
D. Het luchtpakket komt voor in de stratosfeer
Welke proces is kenmerkend voor een instabiele atmosfeer?
C. Het luchtpakket is stijgend
In welke vorm zal koolstof overheersend zijn in sterk basische milieus?
A. Koolstofdioxide; CO2 (aq)
B. Koolzuur; H2CO3 (aq)
B. Bicarbonaation; HCO-3
D. Carbonaation; CO2-3
In welke vorm zal koolstof overheersend zijn in sterk basische milieus?
D. Carbonaation; CO2-3
Tot welk element wordt in de sterren door kernfusie het element waterstof omgezet.
A. IJzer
B. Koolstof
C. Helium
D. Zuurstof
Tot welk element wordt in de sterren door kernfusie het element waterstof omgezet.
C. Helium
Op welk punt bewegen de platen naar elkaar toe en worden ze over elkaar heen geschoven.
A. Langs de spreidingsruggen
B. In de subductiezones
C. Bij de transformbreuken
D. In de asthenosfeer
Op welk punt bewegen de platen naar elkaar toe en worden ze over elkaar heen geschoven.
B. In de subductiezones
Welke energie wordt verzaakt door interne warmte, geproduceerd door het verval van de radioactieve isotopen van uranium, thorium en kalium binnen in de aarde.
A. De getijde-energie
B. Endogene Energie
C. Exogene energie
Welke energie wordt verzaakt door interne warmte, geproduceerd door het verval van de radioactieve isotopen van uranium, thorium en kalium binnen in de aarde.
B. Endogene Energie
Welke straling wordt niet opgenomen in de atmosfeer en bereikt grotendeels het aardoppervlak:
A. UV-A
B. UV-B
C. UV-C
D. UV-D
Welke straling wordt niet opgenomen in de atmosfeer en bereikt grotendeels het aardoppervlak:
A. UV-A
Welke lagen in de atmosfeer zijn het belangrijkste voor het klimaat en het aardse milieu A. Thermosfeer en troposfeer B. Troposfeer en mesosfeer C. Stratosfeer en thermosfeer D. Troposfeer en stratosfeer
Welke lagen in de atmosfeer zijn het belangrijkste voor het klimaat en het aardse milieu
D. Troposfeer en stratosfeer
Hoe kunnen isotopen in materie gebruikt worden voor tijdmeting?
A. Door de verhouding te meten tussen de magnetische isotoop en de niet-magnetische isotoop kan men de ouderdom eenduidig vaststellen.
B. Door de verhouding te meten tussen het radioactief isotoop en zijn stabiel verval product kan men eenduidig de ouderdom vaststellen.
C. Elke periode en elk tijdvak wordt gekenmerkt door bepaalde isotopen. Elk sedimentgesteente kan, mits voldoende van isotopen aanwezig, in de tijdsschaal gezet worden.
D. Elke periode en elk tijdvak wordt gekenmerkt door bepaalde radio-isotopen. Elk sedimentgesteente kan, mits voldoende van radio-isotopen aanwezig, in de tijdsschaal gezet worden.
Hoe kunnen isotopen in materie gebruikt worden voor tijdmeting?
B. Door de verhouding te meten tussen het radioactief isotoop en zijn stabiel verval product kan men eenduidig de ouderdom vaststellen.
Hoe komt het dat water zuur kan worden als het door de bodem sijpelt?
A. De bodem bevat veel CO2. Koolstofdioxide geeft het zwakke carbonzuur wanneer het gecombineerd wordt met water.
B. De bodem bevat kwarts. Kwarts geeft het zwakke carbonzuur wanneer het gecombineerd wordt met water.
C. Dit is enkel zo als de bodem ijzer of sulfidemineralen bevat.
D. Dit klopt niet, integendeel, het insijpelende water wordt basisch.
Hoe komt het dat water zuur kan worden als het door de bodem sijpelt?
A. De bodem bevat veel CO2. Koolstofdioxide geeft het zwakke carbonzuur wanneer het gecombineerd wordt met water.
In welke laag van de atmosfeer bevindt zich de ozonlaag?
A. Thermosfeer
B. Troposfeer
C. Mesosfeer
D. Stratosfeer
In welke laag van de atmosfeer bevindt zich de ozonlaag?
D. Stratosfeer
Het vulkanisme bij subductiezones en spreidingszones heeft beweging van de aardkorst als oorzaak.
Waardoor wordt die beweging veroorzaakt?
A. Door uitzetten en krimpen van mantelgesteente
B. Convectiestromen in de aardkern
C. Convectiestromen in de aardmantel
D. Radioactief verval
Het vulkanisme bij subductiezones en spreidingszones heeft beweging van de aardkorst als oorzaak.
Waardoor wordt die beweging veroorzaakt?
C. Convectiestromen in de aardmantel
Bodemvorming begint bij de verwering van het oppervlaktemateriaal. In een podzolbodem ontstaan hierbij horizonten als gevolg van:
A. Doorsijpelend water
B. Stagnerend water
C. Opstijgend water
D. Afwezigheid van water
Bodemvorming begint bij de verwering van het oppervlaktemateriaal. In een podzolbodem ontstaan hierbij horizonten als gevolg van:
A. Doorsijpelend water
Behalve de atmosfeer vormen zeeën en oceanen een gigantisch reservoir van koolstofdioxide (CO2) ook wel koolzuur genoemd. De volgende evenwicht reactie stelt zich in: CO2 + H20 H+ + HCO3. Wat gebeurt er met de concentratie HCO3 wanneer de pH van water daalt van 8 tot 6?
A. Concentratie neemt toe
B. Concentratie neemt af
C. Concentratie blijft gelijk
D. Dit kunnen we zonder meer informatie niet weten
Behalve de atmosfeer vormen zeeën en oceanen een gigantisch reservoir van koolstofdioxide (CO2) ook wel koolzuur genoemd. De volgende evenwicht reactie stelt zich in: CO2 + H20 H+ + HCO3. Wat gebeurt er met de concentratie HCO3 wanneer de pH van water daalt van 8 tot 6?
B. Concentratie neemt af
In de aanwezigheid van koolzuur lost CaCO3 op, waardoor CaCO3 aan de linkerkant van de vergelijking en Ca2+ en HCO3 aan de rechterkant van de vergelijking in evenwicht met elkaar zijn. Welke van de onderstaande veranderingen zal ertoe leiden dat het evenwicht naar rechts verschuift?
A. Afname van de temperatuur
B. Toenamen in waterdruk
C. Het verlagen van de pH van 8 naar 6
D. Geen van bovenstaande veranderingen zal het evenwicht naar rechts doen verschuiven
In de aanwezigheid van koolzuur lost CaCO3 op, waardoor CaCO3 aan de linkerkant van de vergelijking en Ca2+ en HCO3 aan de rechterkant van de vergelijking in evenwicht met elkaar zijn. Welke van de onderstaande veranderingen zal ertoe leiden dat het evenwicht naar rechts verschuift?
D. Geen van bovenstaande veranderingen zal het evenwicht naar rechts doen verschuiven
De aarde heeft verschillende krachtbronnen, die de bewegingen in het dynamische systeem Aarde aandrijven. Waarop heeft de Exogene energie invloed op?
A. Bewegingen van gesteenten in en onder de aardkorst
B. Het klimaat, de waterkringloop, erosie en sedimentatie
C. Aantrekking van aarde tot maan en zon
De aarde heeft verschillende krachtbronnen, die de bewegingen in het dynamische systeem Aarde aandrijven. Waarop heeft de Exogene energie invloed op?
B. Het klimaat, de waterkringloop, erosie en sedimentatie
Verticale bewegingen in de oceaan worden evenals in de atmosfeer bepaald door dichtheidsverschillen: bepaald door temperatuur en saliniteit. Welke van de volgende stellingen is juist?
- Bij vorming van zee-ijs worden alle zouten in zeewater achtergelaten waardoor het zwaarder wordt.
- Bij verdamping van zeewater, wordt het kouder en zouter.
A. Beide stellingen zijn juist voor de toename van de dichtheid in de oceaan
B. Beide stellingen zijn onjuist voor de toename van de dichtheid in de oceaan
C. Stelling 1 juist, stelling 2 onjuist voor de toename van de dichtheid in de oceaan
Verticale bewegingen in de oceaan worden evenals in de atmosfeer bepaald door dichtheidsverschillen: bepaald door temperatuur en saliniteit. Welke van de volgende stellingen is juist?
- Bij vorming van zee-ijs worden alle zouten in zeewater achtergelaten waardoor het zwaarder wordt.
- Bij verdamping van zeewater, wordt het kouder en zouter.
A. Beide stellingen zijn juist voor de toename van de dichtheid in de oceaan
Hoe worden Fysische processen, biologische processen en chemische reacties collectief ook wel genoemd.
A. Diagenese
B. Orogenese
C. Erosie
D. Verwering
Hoe worden Fysische processen, biologische processen en chemische reacties collectief ook wel genoemd.
A. Diagenese
Wat is saliniteit?
A. De relatie tussen de verschillende koolzuurspecies in water en de pH
B. De hoeveelheid opgeloste zouten in zeewater, uitgedrukt in %
C. Het proces van toenemende dichtheid bij een dalende temperatuur
D. De hoeveelheid chloride-, natrium- en magnesiumionen in zeewater, uitgedrukt in %
Wat is saliniteit
B. De hoeveelheid opgeloste zouten in zeewater, uitgedrukt in %