Materialen Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Stollen

A

Van vloeistof naar een vaste stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Condenseren

A

Van een gas naar een vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sublimeren

A

Van een vaste stof naar een gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Smelten

A

Van een vaste stof naar een vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verdampen

A

Van een vloeistof naar een gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rijpen

A

Van een gas naar een vaste stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Moleculen

A

Deeltjes die de eigenschappen van een stof tonen in een molecuulmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Smeltpunt

A

Temperatuur waar de bewegingen van moleculen zo groot wordt dat de onderlinge aantrekkende kracht niet in staat is ze in het rooster te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kookpunt

A

Temperatuur waar de stof van de vloeibare fase naar de gasvormige toestand gaat. De moleculen ontsnappen alle aantrekkingskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dichtheid

A

De massa van een stof in een kubieke meter. P. P =m / .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Elastische vervorming

A

Tijdelijke vervorming, veert terug nadat de kracht er niet meer op werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Plastische vervorming

A

Permanente vervorming op een voorwerp. Veert niet terug nadat de kracht erop heeft gewerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wet van Hooke

A

Des te groter de kracht, des te groter de vervorming. Ze zijn evenredig aan elkaar. Bij een veer is de uitrekking (u) evenredig met de vervormde Kracht F. C = F / u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Relatieve rek

A

De uitrekking van draden van verschillende lengtes kun je zo met elkaar vergelijken. e = Delta L/ L. Delta L is uitrekking in meter. L. is de oorspronkelijke lengte in meter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spanning draad

A

Wanneer je aan een draad trekt ontstaat er spanning. Te berekenen met de formule o = F /A . o is spanning in Newton per meter, F is kracht in newton, a is oppervlakte in vierkante meter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Spanning-rekdiagram

A

Je berekent verschillende trekkrachten en de rek ervan.

17
Q

Warmte

A

Vorm van energie die zich van plek naar plek verplaatst. Q in Joule.

18
Q

Temperatuur

A

Een maat van de moleculen, des te hoger de temp, des te meer beweging ze vertonen (gemiddelde snelheid gaat dan omhoog)

19
Q

Thermometer

A

Meet de temperatuur. In een vloeistofthermometer zet het uit (afstand tussen moleculen wordt hoger door temp) waardoor hij stijgt

20
Q

Absolute nulpunt

A

0 Kelvin, een lagere temperatuur bestaat niet (- 273,15 graden) Bij deze temperatuur bewegen moleculen niet meer.

21
Q

Soortgelijke warmte

A

De warmte die nodig is om een kilogram van een stof een kelvin of graad te laten stijgen.
c = Q/ (m x DT) oftewel Q = c x m x DT (in kg, joulde)
Des te groter de dichtheid van een stof des te kleiner de soortgelijke warmte

22
Q

Geleiding (warmtetransport)

A

Als water een hoge temperatuur heeft, botsen de hard trillende moleculen tegen elkaar aan. Zij dragen dan energie over (warmte). De moleculen bewegen niet maar trillen en botsen

23
Q

Stroming (warmtetransport)

A

Water wordt op een plaats verwarmd waardoor het gaat stromen, de warmte wordt dan ook meegenomen (kan niet bij een vaste stof)

24
Q

Straling (warmtetransport)

A

Straling valt op voorwerp en wordt geabsorbeerd en omgezet in warmte. De adsorptie hangt af van de kleur, aard en grootte. Des te donkerder, ruwer en groter, des te meer adsorptie

25
Q

Warmtestroom P

A

De hoeveelheid warmte dat wordt getransporteerd per seconde.
P = lapda x A x (DT/d)
Lapda is de warmtegeleidingscoefficient, hoeveel warmte per sec door m^2 gaat. A is de oppervlakte, DT is temperatuur. D is dikte (muur)

26
Q

Warmte-isolators

A

Stoffen die slechte warmtegeleiders zijn. Bijv hout, glas en papier. Gassen en vloeistoffen doen dat ook slecht sinds de moleculen verder van elkaar liggen

27
Q

Warmtegeleiders

A

Stoffen die warmte goed geleiden, voornamelijk metalen sinds zij geleidingselektronen hebben (vrije elektronen die gemakkelijk kunnen bewegen

28
Q

Isolatie

A

Isoleren om warmtegeleiding tegen te gaan

29
Q

Composieten

A

Materialen gemaakt vanuit verschillende composieten, nieuwere composieten bestaan voornamelijk kunsstofmengsels

30
Q

Biomaterialen

A

Materialen die niet sterk worden afgestoten door lichaamsvloeistoffen, bijvb prothesen

31
Q

Kristallen

A

Alle atomen gerangschikt in een rooster, een kristalrooster. Een brokje ervan is een kristal. Ze worden gemaakt onder invloed van druk

32
Q

Nanomaterialen

A

Dunne stof, gemaakt vanuit een paar lagen atomen. De producten die hiermee worden geproduceerd hebben bijzondere metaal eigenschappen