LW 6 Flashcards

1
Q

Welk model volgen veel protocollen uit de applicatielaag?

A

“client- server”- model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Veel protocollen uit de applicatielaag gebruiken meestal … als transportlaag.

A

TCP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom wordt TCP vaak gebruikt?

A

TCP is betrouwbaar en volgt ook de “client- server”-rolverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gaat heen en weer tussen client en server?

A

leesbare ASCII-tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veel protocollen uit de applicatielaag zijn …

A

tekst-georiënteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

TELNET (RFC854)

A

▪ Maakt het werken op een computer vanaf een “remote terminal” mogelijk: de “CLI” =(Command Line Interface)
▪ Tekst-georiënteerd
▪ De server “luistert” op poort 23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom wordt TELNET vrijwel nooit meer gebruikt?

A

Vanwege veiligheidsrisico’s
▪ Er gaan leesbare data door het netwerk.
▪ Je bent niet zeker met wie je verbonden bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is TELNET nog wel in gebruik?

A

Bij router-management op beschermde netwerksegmenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

SSH (Secure Shell, RFC 4251..4254)

A

▪ Opvolger van TELNET
▪ SSH luistert op poort 22
▪ Dezelfde functie als TELNET (remote terminal, CLI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar wordt SSH vaak toegepast?

A

Bij remote beheer van computers, routers en switches

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

SSH is beveiligd:

A

▪ Encryptie van de data
▪ Authenticatie van de verbinding
▪ Server moet bij het verbinden aantonen over een geheime sleutel te beschikken
▪ Wijzingen in de content worden gedetecteerd
- SSH wordt vaker gebruikt dan TELNET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een request?

A

HTTP-clients kunnen webpagina’s bij HTTP-servers opvragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar bestaan webpagina’s uit?

A

Webpagina’s bestaan uit één of meerdere webobjecten (html, jpg, javascript, etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

naar welke poort luistert een HTTP-server?

A

poort 80

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

naar welke poort luistert een HTTPS-server?

A

poort 443

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HTTP-servers geven antwoord op requests in de vorm van ..

A

replies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat betekent

A

‘ga naar een nieuwe regel’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

als er alleen een lege regel met genoteerd staat betekent het …

A

het einde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

GET

A

downloaden object van de server

20
Q

POST

A

uploaden (bijv. form data) naar de server

+ downloaden antwoord

21
Q

HEAD

A

wel HTTP-header als antwoord, maar geen data/payload (voor testdoeleinden)

22
Q

PUT

A

objecten uploaden naar webserver

23
Q

DELETE

A

verwijderen objecten van de webserver

24
Q

HTTP 1.0 non-persistent connection (ouderwets)

A

▪ Elke keer een nieuwe TCP-verbinding per object

▪ Langzaam door de overhead van het openen van veel TCP-verbindingen per website.

25
Q

HTTP 1.1 persistent connection

A

▪ Eén keer openen en dan meerdere objecten opvragen (bijv. een pagina met meerdere
plaatjes)
▪ Sneller omdat slechts één TCP-verbinding geopend hoeft te worden.

26
Q

HTTP 2.0 (persistent connection met extra opties)

A

▪ Hier is de snelheid nog verder geoptimaliseerd o.a. door gelijktijdig aanvragen van
meerdere objecten en het ongevraagd pushen van noodzakelijke objecten naar de browser.

27
Q

Waarom is een HTTP1.1 meestal sneller dan een HTTP1.0-aanvraag?

A

Bij HTTP1.1 kunnen meerdere objecten opgevraagd worden, zonder dat de verbinding steeds opnieuw moet worden opgebouwd

28
Q

Wat kan NIET een onderdeel zijn van een URL?

A

MAC-adres

29
Q

Wat kan WEL een onderdeel zijn van een URL?

A

hostname, protocol, naam van een bestand

30
Q
  1. Hoe onthoudt de webserver wat de client gedaan heeft op een website (bijvoorbeeld in een bestelproces van een webshop)?
  2. Hoe houdt de webserver verschillende webclients uit elkaar?
A

De toestand kan onthouden worden d.m.v. Cookies

31
Q

Waar bestaat een cookie uit?

A

Een cookie bestaat uit een “key” en een “value”. Bijvoorbeeld: session-id : “12345”

32
Q

Session cookies

A

cookies die door de browser worden verwijderd
als de browser of tabblad gesloten worden. Bijvoorbeeld handig als “toegangstoken” zodat je niet voor elke pagina hoeft in te loggen.

33
Q

Persistent (permanente) cookies

A

cookies die langer worden bewaard

34
Q

wat zijn third party cookies?

A

Persistent cookies die vanuit een andere website worden bijgehouden. Hiermee kan de gebruiker gevolgd worden (vaak voor advertentiedoeleinden).

35
Q

Om afluisteren en imitatie van servers te voorkomen wordt er gebruik gemaakt van encryptie en authenticatie (d.m.v. certificaten). Hiervoor is een speciale “tussenlaag” gedefinieerd tussen TCP en HTTP. Hoe heet deze laag?

A

Deze heet TLS (Transport Layer security). De voorloper was SSL (Secure Socket Layer).

36
Q

wat doet een File Transfer

A

ondersteunt het lezen, schrijven en deleten van bestanden en het bladeren door directories (mappen).

37
Q

FTP

A

Zeer bekend maar niet veilig: geen encryptie (bijv. user credentials kunnen worden afgeluisterd) geen authenticatie (je weet niet zeker of je met de echte server communiceert)

38
Q

SFTP en FTPS

A

De veilige variant van FTP voor vertrouwelijkheid en integriteit van de communicatie en authenticatie van de server.

39
Q

welke protocollen worden gebruikt voor email?

A

▪ SMTP: voor het verzenden van email

▪ POP of IMAP: voor het ontvangen van email

40
Q

DNS

A

Domain name system
▪ Applicatieprotocol (net als HTTP, FTP etc)
▪ Werkt meestal op UDP
▪ Beschreven in RFC 920

41
Q

wat is de belangrijkste dienst van DNS

A

vertalen van namen naar IP-adressen

42
Q

Wat is de veilige versie van DNS?

A

▪ DNSSEC
▪ Het gaat bij DNSSEC niet om vertrouwelijkheid (encryptie van de message), maar alleen om integriteit (dus dat de records ongewijzigd vanaf de juiste bron komen).

43
Q

Waarom is juist integriteit belangrijk bij DNS?

A

de informatie moet correct zijn. Je wil zeker weten dat je op basis van een naam naar het juiste IP-adres wordt gestuurd.

44
Q

Welke applicatieprotocollen kun je gebruiken voor het veilig downloaden van bestanden

A

HTTPS, FTPS, SFTP

45
Q

Waar wordt SMTP voor gebruikt?

A

het verzenden van email

46
Q

peer to peer systemen

A

Geen Client-Server rolverdeling maar …
… een gelijkwaardige rol (“peer” = gelijke).

Applicatievoorbeelden
▪ VOIP (bijvoorbeeld SIP, Skype)
▪ P2P filesharing (Bittorrent, Gnutella, Ares,…)

47
Q

Peer-to-peer filesharing kan in sommige gevallen veel sneller gaan dan downloaden vanaf een centrale server. Wanneer treedt dat voordeel vooral op?

A

Als er veel peers zijn en veel chunks van het bestand al aanwezig zijn op deze peers