Literatuur week 8 Flashcards

1
Q

Open indicerende hulpvraag

A

Hierin wordt nog geen interventie genoemd (Welke interventie zou kunnen helpen bij …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gesloten indicerende hulpvraag

A

Hierin wordt een interventie genoemd als mogelijke oplossing (Is een … te gebruiken voor het verminderen van …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Criteria bij het vaststellen van mogelijke (contra)indicaties

A

Empirische criteria - hierbij wordt empirisch vastgestel dat de indicaties mogelijk de kans van slagen aanpassen
Hypothetische criteria - hierbij wordt vastgesteld dat (contra)indicaties mogelijk de kans van slagen beïnvloeden gebaseerd op literatuur en theorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kosten-batenanalyse

A

Kosten: tijd, geld, belasting tegenover de voordelen te behalen uit de interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Informatiemodus

A

Doel van het gesprek is het uitwisselen van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Consensusmodus

A

Doel van het gesprek is het komen tot een consensus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beïnvloedingsmodus

A

Doel van het gesprek is het denken en handelen van de ander te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stappen van het adviesgesprek

A
  1. De voorlichting aan de cliënt
  2. De controle door de diagnosticus
  3. Het overleg tussen diagnosticus en cliënt
  4. Het concretiseren van het advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intake

A

Het eerste klinische gesprek tussen een cliënt en de diagnosticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anamnese

A

Verzameling van geordende informatie over de voorgeschiedenis van de stoornis en geestelijke gezondheidstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Heteroanamnese

A

Informatie over de cliënt vanuit een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Autoanamnese

A

Informatie over de cliënt verkregen vanuit de cliënt zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontwikkelingsanamnese

A

Het ontwikkelen van de cliënt wordt chronologisch nagelopen op de ontwikkelingsdomeinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Biografische anamnese

A

Anamnese met persoonlijk informatie over de ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Circulaire gedragspatronen

A

Communicatie- en interactiepatronen die problemen oplossen of juist in stand houden/veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Circulaire denkpatronen

A

Opvattingen en narratieven die mogelijkheden beiden om problemen op te lossen of huist problemen te genereren/in stand te houden

17
Q

parentificatie

A

Het kind krijgt een ouderrol

18
Q

Coalitievorming

A

Een ouder en een kind vormen een relatie tegen de andere ouder

19
Q

Omleiding

A

De ouders hebben een front gevormd tegen het kind, het kind wordt als probleem beschouwd

20
Q

Genogram

A

Grafische voorstelling familierelaties

21
Q

Lineaire vragen

A

Gesloten vragen gericht op verkrijgen noodzakelijke informatie

22
Q

Reflectieve vragen

A

vragen die reflecteren op eigen gedrag:
Circulaire vragen - zichtbaar maken communicatie- en interactiepatronen
Externaliserende vragen - loskoppelen probleemgedrag en persoon

23
Q

Proximale factoren

A

Ouder-kind interactie

24
Q

Distale factoren

A

(persoons)kenmerken ouder

25
Q

Contextuele factoren

A

Kwaliteit van gezinsrelatie

26
Q

Globale factoren

A

Milieu van het gezin

27
Q

Gezinstypen

A

Kluwen
Los zand

28
Q

Veiligheidstaxatie

A