Literatuur week 1 Flashcards

1
Q

Nationale belastingen (voorbeelden)

A

Voorbeelden: inkomstenbelasting, de loonbelasting, de omzetbelasting, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting, de overdrachtsbelasting, de onroerendezaakbelasting, de erfbelasting, de schenkbelasting, de kansspelbelasting en de motorrijtuigenbelasting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Inkomstenbelasting

A
  • Belast het inkomen
  • Wet IB 2001
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Loonbelasting

A

De loonbelasting wordt geheven over het loon van natuurlijke personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omzetbelasting en vennootschapsbelasting

A

OB: Van belang voor ondernemers en ondernemingen en wordt geheven over de bruto verkoopprijs.

VB: Een heffing die de onderneming verschuldigd is, en wel over de winst van de vennootschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dividendbelasting

A

Een heffing die een aandeelhouder betaalt over de aan hem uit hoofde van die aandelen uitgekeerde winstuitkering (het dividend). De aandeelhouder kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Overdrachtsbelasting

A

Een heffing die wordt geheven bij de overdracht van een onroerende zaak en de daarop gevestigde rechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Genietingsmoment

A

Het moment waarop de belasting wordt geheven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Heffingsgrondslag

A

Het bedrag waarover belasting wordt geheven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Budgettaire functie

A

Belastingen worden geheven om budget te creëren voor collectieve uitgaven. Dekking overheidsuitgaven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarborgfunctie

A

De waarden van de rechtsstaat worden erdoor geborgd. De fiscale wetgeving moet bijvoorbeeld rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Instrumentele functie

A

Belastingen worden verder nog ingezet als middel om een bepaald sociaal of economisch doel te bereiken. Ordening samenleving.

bv: elektrische auto’s, voor milieu

–> vanuit de gedachte dat belastingen kunnen worden gebruikt om het gedrag van belastingplichtigen te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Instrumentaliteit discussie

A

–> Vervuilt de wetgeving. Te vaak verkeerd gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fiscale legaliteitsbeginsel

A

Belastingen mogen slechts worden geheven uit kracht van een voorgaande wet. Zonder wettelijke grondslag kan geen belastingheffing plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gelijkheidsbeginsel

A

Gelijke gevallen op een gelijke manier dienen te worden belast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Profijtbeginsel

A

De gedachte dat je belasting moet betalen omdat je gebaat bent (of geacht wordt te zijn) bij voorzieningen die de overheid treft.

–> motorrijtuigenbelasting voor de gebruik van het wegennet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Draagkrachtbeginsel

A

De mate van belastingheffing afhangt van iemands mogelijkheid om belasting te betalen.

De vertaling van het draagkrachtbeginsel in belastingwetten is echter niet zo eenvoudig. Want: wat behoort tot iemands draagkracht en wat niet?

“Het doet er immers niet toe op welke wijze de euro is ontvangen. Aangezien voor iedere persoon geldt dat een koopkrachtvermeerdering zijn objectieve draagkracht verhoogt, zouden vanuit het oogpunt van gelijkheid de genoemde koopkracht- vermeerderingen (of -verminderingen) dus tot het objectieve inkomen moeten worden gerekend.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bronnen fiscaal recht

A
  • Wetten
  • Rechtspraak
  • Beleid
  • Literatuur
18
Q

Berekenen belasting

A

Grondslag x tarief

19
Q

Directe belastingen

A

Directe belastingen zijn belastingen op inkomen, winst en vermogen. Deze belastingen draagt u zelf af aan de Belastingdienst. Een voorbeeld hiervan is de inkomstenbelasting.

20
Q

Indirecte belasting

A

Indirecte belastingen worden door een ander aan de Belastingdienst afgedragen. Die belasting is verwerkt in de prijs van de goederen en de diensten. Daarom heet deze belasting ook wel kostprijsverhogende belasting. Accijns is een voorbeeld van een indirecte belasting.

21
Q

Wat was het kritiek op Piersons Wet Vermogensbelasting 1892?

A

De heffing van de Wet Vermogensbelasting 1892 kon het vermogen zelf aantasten indien de te betalen belastingen meer bedroeg dan het inkomen. Er kon dus geen sprake zijn van een inkomstenbelasting want een dergelijke heffing laat de inkomensbron zelf intact.

22
Q

Synthetische inkomstenbelasting

A

Het inkomen uit diverse inkomensbronnen wordt bij elkaar opgeteld, het totaal wordt vervolgens belast naar een uniform tarief.

–> Wet Inkomstenbelasting 1914

23
Q

De bronnentheorie

A

De bronnentheorie gaat uit van de gedachte dat een voordeel alleen als inkomen belast kan worden als het afkomstig is uit een permanente bron. Alleen de inkomsten uit de bron worden belast, de met de bron behaalde opbrengsten blijven buiten de heffing. Vaak wordt daarbij het voorbeeld van een boom gebruikt: de bronnentheorie belast wel de vruchten van deze boom, maar het resultaat dat je kunt behalen met de verkoop van de boom zelf blijft fiscaal buiten schot.

24
Q

De anticumulatieregeling

A

Deze regeling hield in dat een belastingplichtige nooit meer dan 80% (vanaf 1994 68%) van zijn inkomen hoefde te betalen aan inkomsten- en vermogensbelasting gezamenlijk.

–> Artikel 14, lid 5, Wet op de vermogensbelasting 1964.

25
Wat is bij de Wet IB 2001 de maatstaf voor heffing?
Het inkomen
26
Op welke drie manieren kan het inkomen in box 1 verminderd worden?
(Artikel 3.1 Wet IB 2001) * de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld; * de uitgaven voor inkomensvoorzieningen; * de persoonsgebonden aftrek.
27
Belastbaar inkomen werk en woning
Belastbaar inkomen uit werk en woning is het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning uit voorgaande en volgende jaren. (Artikel 3.1 Wet IB 2001)
28
Het inkomen uit aanmerkelijk belang is:
1) Voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aande- len of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten. 2) Voordelen die worden behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk be- lang behorende aandelen of winstbewijzen, of bij de vervreemding van een gedeel- te van de in deze aandelen of winstbewijzen besloten liggende rechten (vervreem- dingsvoordelen), verminderd met de persoonsgebonden aftrek.
29
Belastbaar inkomen aanmerkelijk belang is
het inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd met de te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang. (Artikel 4.12 jo. artikel 4.1 Wet IB 2001)
30
Vermogensrendementsheffing
Het inkomen dat iemand behaalt met zijn vermogen, zoals uit spaarrekeningen, effecten en/of onroerende zaken, niet zijnde de eigen woning.
31
Verschil box 3 met box 1 en 2?
Bij box 1 en 2 wordt het werkelijk inkomen belast. Bij box 3 niet. Het wordt forfaitair bepaald. Het daadwerkelijke inkomen is irrelevant.
32
Kerstarrest
Het destijds geldende box 3 systeem was in strijd met eigendomsrecht. Na kerstarrest nieuwe wetgeving --> Ook die wetgeving, Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3, waren in strijd met eigendomsrecht. HR heeft bepaald: dat als het werkelijke rendement lager is dan het rendement op basis van de wet, de aanslag in zoverre moet worden verminderd.
33
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit sparen en beleggen verminderd met de persoonsgebonden aftrek. (Artikel 5.2 jo. 5.1 Wet IB 2001)
34
Rangorderegeling
Bepaalde inkomensbestanddelen kunnen in meerdere boxen vallen. De vraag is dan in welke box het inkomensbestanddeel wordt belast. Als een positief of negatief voordeel onder meerdere wettelijke bepalingen kan vallen, wordt het in aanmerking genomen bij de bepaling die het eerst in de wet wordt genoemd. Ook binnen de boxen geldt de rangorderegeling. De allocatie van schulden vindt plaats aan de hand van de vraag waarvoor de schuld is aangegaan. (Artikel Artikel 2.14, lid 1 Wet IB 2001)
35
Analytische (boxen)stelsel
Tussen de boxen staan (op een enkele uitzondering na) schotten. Bedragen kunnen dus niet met elkaar onderling worden verenigd.
36
De uitzonderingen scheiding boxen
1) de persoonsgebonden aftrek wordt ‘over de boxen heen’ verrekend. (Artikel 6.2 Wet IB 2001). 2) Verlies uit maximaal 31% aanmerkelijk belang onder omstandigheden verenigbaar met box 1. (Artikel 4.53 wet IB 2001). Dit is toegestaan indien de belastingplichtige (of zijn fiscale partner) een jaar lang geen aanmerkelijk belanghouder meer is en er nog een te verrekenen verlies openstaat.
37
Sfeerovergang
Overigens kan een eerdere – juiste – kwalificatie van een bron op een gegeven moment niet meer ‘de lading dekken’ als de feiten en omstandigheden wijzigen. In dat geval leidt de bron tot een ander inkomensbestanddeel en valt het wellicht in een andere box. Andere fiscale gevolgen. Kan binnen een box maar kan ook tussen 2 boxen.
38
Progressief tarief
Tarief stijgt naarmate inkomen hoger is. Box 1 en box 2.
39
De eerste schijf van box 1 vs. box 2 & 3
Niet alleen niet alleen inkomstenbelasting verschuldigd is, maar ook premies volksverzekering: AOW (17,90%), Anw (0,10%) en Wlz (9,65%).59 Hier- door komt de heffing in de eerste schijf in totaal op 35,82%. De tarieven van de tweede schijf (37,48%) en de derde schijf (49,50%) bestaan enkel uit inkomstenbelasting.
40
AOW-leeftijd
Betalen alleen nog de premies voor de Anw en Wlz, zodat hun effectieve tarief in de eerste schijf lager is dan voor belastingplichtigen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.
41