Literatuur Flashcards

1
Q

Resilience/veerkracht

A

dynamic processes that engage
multiple risk and protective factors leading to positive developmental outcomes over
the longterm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Equifinality

A

verschillende beginpunten kunnen leiden tot één en hetzelfde eindpunt) ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Differential impact

A

Different protective processes influence resilience­ differently depending on the individual’s exposure to risk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cultural moderation

A

protective processes are valued and available differently in different contexts and cultures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

positieve bekrachtiging

A

beloning of fijne consequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

negatieve bekrachtiging

A

weghalen van een onprettige consequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

extinctie

A

langzaam verdwijnen van een aangeleerde gedraging door het verwijderen van de bekrachtiging. Bv negeren van ongewenst gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

straf

A

correctie op de misdragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Feedback

A

evaluatieve informatie over iemands gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

leren Door te doen

A

ervaringen en interacties met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

self-efficacy

A

is de overtuiging dat je een situatie aankunt en positieve uitkomsten kunt veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Modeling

A

vorm van leren nadenken door het observeren van een ander persoon die het gedrag uitvoert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

instruction

A

verschaft kennis en info moet echter wel specifiek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

setting standards

A

ouders laten hiermee weten wat er van de kinderen verwacht wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

reasoning

A

is het geven van uitleg od oorzaken van een bepaalde gebeurtenis. Kind leert hierdoor conclusies trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

transductive reasoning

A

redeneren is redeneren vanuit één feit naar een vergelijkbaar feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

inductive reasoning

A

redeneren is redeneren vanuit 1 feit naar een algemene conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

deductive reasoning

A

redeneren is redeneren vanuit een algemeen principe naar een specifiek geval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

patriarchel family

A

ligt de nadruk op de autoriteit en dominantie van de vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

matriarchale family

A

ligt de nadruk op de autoriteit en dominantie van de moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

egalitaire family

A

beide kanten van de familie zijn gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

family stressmodel

A

zegt dat economische moeilijkheden de emoties, relaties en het gedrag van ouders negatief beïnvloeden

23
Q

the extended investment

A

ouders van hogere klassen hebben meer hulpbronnen dit heeft een groot effect op socialisatie

24
Q

gesellschaft

A

low context

25
Q

gemeinschaft

A

high context

26
Q

goodness of fit

A

als de opvoedstijlen goed worden aangepast op temperament

27
Q

secure attachment

A

veilige hechting: het kind is verdrietig als de moeder weggaat en zoekt contact als ze terug komt

28
Q

resistant attachment

A

het kind is verdrietig als de moeder weggaat en wil geen fysiek contact met haar als ze terugkomt

29
Q

Avoidant attachment

A

vermijdende hechting: Het kind is niet verdrietig als de moeder weggat en zoekt geen contact als ze terug komt

30
Q

Disorganized attachment

A

Kind is heel verdrietig als de moeder weggaat en verward als ze terugkomt, zoekt contact maat trekt zich ook weer terug

31
Q

readiness

A

kinderen worden voorbereid op school

32
Q

parent employability

A

mogelijkheden voor de ouders om te gaan werken

33
Q

Studie Spitz

A

kinderen die opgroeien in een vondelingen huis zijn vaak depressief en hebben weinig interesses in hun omgeving. Kinderen die opgroeien bij de moeder zijn vaak normaal ontwikkeld

34
Q

Studie Bowlby

A

moederlijke liefde en zorg zijn de meest belangrijke invloeden op de ontwikkeling van een kind. Een breuk kan tot ernsitge consequenties lijden

35
Q

Studie Skeel

A

kwaliteit van de zorg heeft invloed op de ontwikkeling van kinderen en niet de relatie met de persoon die zorg geeft. Zorg kan goed komen van iemand anders dan de moeder.

36
Q

contemporary studies

A

kijken naar het belang van een veilige hechting tussen kind en verzorge. Kinderen moeten niet te veel tijd doorbrengen op de kinderopvang

37
Q

Tools of mind

A
  1. Gedispinlineerd mind
  2. Synthetisch mind
  3. Creatief mind
  4. Respectvol mind
  5. Ethisch mind
38
Q

Synthetisch verstand

A

ideeën van verschillende principes moeten tot een geheel gebracht worden

39
Q

creatief verstand

A

capaciteit om nieuwe problemen en vragen te detecteren en ook oplossingen

40
Q

ethisch verstand

A

eigen werk evalueren op basis van de behoeften van de gemeenschap

41
Q

intentional teaching

A

leraren bewegen zich mee met specifieke uitkomsten of doelen in gedachten voor de ontwikkeling van het kind

42
Q

school voucher

A

certificaat van de regering waarop staat wat er normaliter aan de scholing wordt uitgegeven

43
Q

Carter scholen

A

is een school die gevormd is door een groep ouders, leraren en andere leden van een gemeenschap

44
Q

De vijf functies van de gemeenschap zijn

A

Productie, verdeling en consumptie.

Socialisatie.

Sociale controle.

Sociale participatie.

Wederkerige steun.

45
Q

Publieke dienste

A

Deze worden gefinancierd door belasting.v

46
Q

Private diensten.

A

Deze worden gefinancierd door bijvoorbeeld donaties.

47
Q

Combinatiediensten.

A

Deze worden gefinancierd door zowel publieke als private geldbronnen.

48
Q

Preventieve dienst

A

Dit zijn programma’s die de stress en spanning als gevolg van sociale en technologische veranderingen pogen te verminderen en problemen te voorkomen.

49
Q

Ondersteunende diensten

A

Dit zijn programma’s die de gezondheid, educatie en welzijn van de gemeenschap behouden.

50
Q

Rehabiliterende diensten.

A

Dit zijn programma’s die het vermogen van mensen om te participeren in de samenleving herstellen.

51
Q

Child advocacy

A

opkomen voor onvervulde behoeften van kinderen

52
Q

oorbeelden van interventies of behandelingen die gebruikt worden bij disfunctionerende families:

A

Familiebehoud met hulp van een maatschappelijk werker.

Educatie van de ouder.

Kinderopvang.

Familietherapie.

Zorg door een familielid.

Pleegzorg.

Steungroepen voor ouders.

Institutionalisering.

Adoptie.

53
Q

Windows of opportunity:

A

s venster zich opent is kind er klaar voor, venster zal niet sluiten, maar na deze periode wel minder gunstg. Ervaringen zullen altid eelangriik eliiven!. Kortom: tming is cruciaal.