Gezin Flashcards

1
Q

Zwangerschap hormonen

A

toename oestrogeen, progesteron en prolactine (stimuleert melkproductie) tot de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geboorte hormonen

A

Productie prolactine blijft hoog.

Productie oxytocine bij de moeder wordt gestimuleerd door het zuigen van de baby

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Oxytocine

A

bevordert toeschieten van melk, emotionele binding en zorggedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

The parental brain

A

ouderbrein verwijst naar hersengebieden die betrokken zijn bij zorggedrag

Snelle, reflexieve reacties op cues van de baby: huilen, gezichtsexpressies, uiterlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Perceptueel

A

het verkrijgen van informatie via de zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Associatief leren

A

leren dat bepaalde gebeurtenissen

samengaan> verwachtingen over gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Contingentie leren

A

leren dat een stimulus volgt op gedrag> verwachtingen over het effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Statistisch leren

A

leren dat bepaalde stimuli vaker samengaan dan andere stimuli> orde scheppen in de chaos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Imiteren

A

leren om gedrag van een ander na te doen> onderscheid tussen zelf en ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Explanation based learning

A

leren oorzaak-gevolg relaties te zien> weten dat iets gaat gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leren door analogie

A

leren iets nieuws te begrijpen door het te vergelijking met wat we al kennen> logisch redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Complex mirroring

A

imiteren van de gezichtsexpressies en vocalisaties van de baby, maar dan ‘overdreven’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Joint attention activities

A

samen naar iets kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Communicatieve gebaren

A

een ander wijzen op iets interessants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Social referencing

A

gebruikmaken van het gedrag van een ander om te weten hoe je op een nieuwe situatie of object moet reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intentionaliteit

A

begrijpen wat het doel is van een actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Joint attention

A

het vermogen de aandacht te richten op de aandacht van een sociale partner voor objecten of gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

9-12 maanden: Social referencing

A

Vermogen gezichtsexpressies van de ouder te interpreteren en koppelen aan de situatie

19
Q

2 jaar emotionele besmetting

A

reageren emotioneel op verdriet van een ander door troosten, helpen of meehuilen

20
Q

4 jaar cognitieve empathie

A

verplaatsen in de gedachten, intenties en gevoelens van anderen

21
Q

Imitatie

A

 vergroot sociale verbinding en ik-besef
 bevordert een Theory of mind
 Symbolisch spel, vriendschapsrelaties, en taal  Delen van emoties

22
Q

Mirror neuron system

A

is actief als iemand een ander een doelbewuste handeling ziet uitvoeren of wanneer iemand deze handeling zelf wil uitvoeren

23
Q

Attachment theory

A

Gehechtheid is de ontwikkeling van stabiele, langdurige emotionele band tussen personen
• Gehechtheid is een evolutionair, adaptief proces dat de kans op overleving vergroot
• Gehechtheid is een proces waarbij biologische, perceptuele en cognitieve systemen betrokken zijn en de baby in staat stellen zich te hechten aan anderen

24
Q

Gehechtheid

A

Is een stress-reductie systeem

25
Q

BET Basis Emotie Theory

A

nog voordat er sprake is van taal beschikken baby’s al over een aantal basisemoties, zoals angst, verdriet, boosheid
• Paul Ekman: Basisemoties zijn duidelijk te onderscheiden= discrete emotions

26
Q

CET constructivistische emotie theorie

A

emoties zijn niet aangeboren en ook geen ‘natural kinds’.
• Emoties zijn niet af te leiden uit gezichtsexpressies als je de context niet kent.
• Emotiewoorden, zoals ‘angst’ en ‘boosheid’ helpen ons de waargenomen affectieve gevoelens te construeren aan de hand van de context en de eerdere ervaringen

27
Q

Assimilatie

A

Het toevoegen van een waargenomen handeling aan een bestaande structuur.

28
Q

Accommodatie

A

Het schema wordt veranderd door middel van assimilatie

Aanbrengen van kennis

29
Q

Equilibratie

A

Door assimilatie en accommodatie worden structuren steeds uitgebreider. Kennis wordt dus steeds verder uitgebreid.
Onderhouden van kennis

30
Q

Vier stadia van ontwikkeling van piaget

A

Periode 1. Sensori-motorisch handelen (0-2 jaar)

Periode 2. Pre-operationeel denken (2-7 jaar)

Periode 3. Concreet-operationeel denken (7-12 jaar)

Periode 4. Formeel-operationeel denken (vanaf 12 jaar)

31
Q

Periode 1. Sensori-motorisch handelen (0-2 jaar

A

De zintuiglijke en motorische ervaringen staan centraal bij het leren en ontwikkelen

32
Q

Periode 2. Pre-operationeel denken (2-7 jaar

A

Het kind denkt in deze fase onsystematisch en onlogisch. Bovendien stelt het zichzelf als middelpunt van de wereld, hiermee is het kind egocentrisch

33
Q

Periode 3. Concreet-operationeel denken (7-12 jaar

A

In deze fase gaat het kind systematisch en logisch denken. Termen als hoeveelheid, lengte, gewicht en substantie worden eigen gemaakt en toegepast

34
Q

Periode 4. Formeel-operationeel denken (vanaf 12 jaar

A

Tijdens deze fase leert het kind abstract te denken en redeneren. In deze fase kunnen kinderen zichzelf vragen stellen die ze willen onderzoeken.

35
Q

Agents of socialization

A

Personen of groepen die invloed uitoefenen op de ontwikkeling van het kind via socialisatieprocessen

36
Q

Parenting

A

Het bevorderen en ondersteunen van de ontwikkeling van kinderen door primaire opvoeders/verzorgers

37
Q

Education

A

= Een vorm van leren met als doel kennis, vaardigheden en gewoontes over te dragen van generatie op generatie

38
Q

Maccoby & Martin (1983): Opvoedstijlen kunnen langs twee dimensies worden ingedeeld

A

Acceptatie/responsiviteit

• Veeleisendheid (demandingness)/controle

39
Q

Child-centric parenting

A

ouders die sterk gemotiveerd zijn om het welzijn van het kind te maximaliseren, zelfs als dit ten koste van de hen zelf gaat

40
Q

Little emperor parents

A

geven het kind alle materiële voorzieningen waar het om vraagt

41
Q

Helicopter parenting

A

proberen de problemen van het kind op te lossen en te behoeden voor gevaar

42
Q

Tiger moms

A

verwachten bovenmatige prestaties van hun kind

43
Q

Concerted cultivation

A

regelen activiteiten (bijscholing, coaching, enz.) om de vaardigheden van het kind te bevorderen

44
Q

Kritiek op parenting trait approach

A

want houdt geen rekening
met:
• Invloed van kenmerken van het kind (leeftijd, temperament, enz.) • Invloed van cultuur
• Invloed van de specifieke opvoedsituatie