Lijstjes Flashcards

1
Q

Blurring of the sectors (Rainey)

A

Gemengde vormen, tussenvormen en hybride vormen: private organisaties met publieke taken: Vraagstukken over verantwoording van geld en middelen Nonprofits: private organisaties die functies uitvoeren vergelijkbaar met overheidsinstanties. Vaak een public service missie en geregeld subsidie

Functionele analogieën: doen hetzelfde, kan van binnen en van buiten Organisaties lijken in functies op elkaar: directeuren, secretaressefuncties, programmeurs. Maar ook een privéschool en een openbare school

Complexe interrelaties: contracten, relaties tussen publiek-privaat, overheid acteert ook als private partij. Overheden kopen producten en diensten van niet-overheden als private partij. Daarnaast subsidiëren ze private organisaties, hebben ze contracten lopen etc.

Analogieën vanuit sociale rollen en context: ngo’s voeren zaken uit, private organisaties moeten door regels vanuit overheid ook publieke waarden nastreven
Overheden gebruiken wetten en regels om private bedrijven te beïnvloeden. Private partijen delen hier in de uitvoering van publiek beleid door zich aan de regels en wetten te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noodzaak/redenen van bestaan publieke organisaties

A

Normatieve/politieke redenen: publieke waarden, eisen van belangengroepen of partijen, publiek belang

Economische redenen

  • Publieke goederen en free riders
  • Individuele incompetentie
  • Externaliteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soorten eigenaarschap (Mintzberg)

A

Privately owned organizations
Publicly/state owned organisaties.
Coöperaties (op basis van leveranciers, klanten of medewerkers) -> coöperatieve vereniging. ALV = eigenaar
Non-owned (NGO’s, NBO’s, NCO’s: universiteiten, ziekenhuizen, goede doelen) -> vaak stichtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vier petten in de samenleving (Mintzberg)

A

Klant (bedrijfsmatige overheid, zaken die je ook gewoon privaat kan maken. Kanttekening is winst maken. Vereist bedrijfsmatige aanpak),

Burger (overheid weegt belangen af),

Cliënt (vereist een professionele overheid),

Onderdaan/subject (dwingend optreden, afhankelijk van de overheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Management myths (Mintzberg)

A
  1. Activiteiten kunnen geïsoleerd worden, zowel van elkaar als van directe (politieke) autoriteit.
  2. Prestatie kan volledig en voldoende gemeten worden via objectieve maatstaven. Geen ruimte voor ambiguïteit
  3. Activiteiten kunnen toevertrouwd worden aan autonome professionele managers verantwoordelijk voor prestaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Management myths sluiten niet aan bij de publieke sector….

A

Isolatie:

  • Veel van de overheidsactiviteiten zijn aan elkaar gekoppeld: bijv. buitenlands beleid
  • Constante en wisselende politieke controle en bemoeienis speelt een rol
  • Leren speelt een rol: beleid is iteratief,

Prestatie/meten:

  • Hoe meet je publieke opbrengsten? Op lokaal niveau kan dit prima, met hoeveel afval is afgehaald.
  • Veel activiteiten vinden plaats in de publieke sector juist omdat het zo abstract en ambigu is. Als het helder en gemakkelijk op te lossen was, waren ze wel opgelost in de private sector

Professionele managers:

  • Veel tegenstellingen
  • In private sector is het makkelijk managers verantwoordelijk te maken voor doelstellingen, in de publieke sector is dit veel gecompliceerder.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Modellen voor het managen van overheden

A

Government-as-Machine model

Government-as-network model

Performance-control model

The virtual government model

Normative-control model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vijf belangrijke elementen bij normatieve controle model

A
  1. Selectie. Mensen gekozen op waarden en attitudes ipv cv
  2. Socialisatie. een lidmaatschap van een geïntegreerd sociaal systeem
  3. Guidance. Laten leiden door principes ipv plannen, visies ipv targets
  4. Verantwoordelijkheid. Alle leden delen verantwoordelijkheid, voelen zich gesteund en vertrouwd door leiders die managen op basis van ervaring.
  5. Judgment. Prestaties beoordeeld door ervaren mensen, waaronder ontvangers van de dienst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kritiekpunten strategisch plannen

A
  • Het remt de aandacht voor opkomende strategieën, door het bewuste karakter
  • Het is een proces binnen organisaties, terwijl het samenwerking tussen organisaties mogelijk belemmert
  • Strategisch plannen wordt vaak gekoppeld aan de prestatie-management toolbox, waardoor managers kunnen denken dat strategie een vaste, kwantificeerbare routine is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschillen strategy, strategizing, strategisch plan en strategisch management

A

Strategy: strategie, statisch plan
Strategizing: actief, proces

Strategisch plan: document voor de komende drie tot vijf jaar, statisch
Strategisch management: planning + leren + implementatie, aanpassen aan praktijk. Nog belangrijker voor publieke organisaties door veel stakeholders, onzekere omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Five forces van Porter

A
  1. De dreiging van nieuwe toetreders
  2. De macht van klanten
  3. De macht van leveranciers
  4. De dreiging van substituten
  5. Concurrentie onder huidige deelnemers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dreiging van nieuwe toetreders

A

Nieuwe toetreders brengen nieuwe capaciteiten, wens om marktaandeel te vergaren en vaak substantiële middelen. Hangt af van de barrières voor toetreding:

  1. Schaalvoordelen
  2. Productdifferentiatie: merkherkenning/klantloyaliteit
  3. Kapitaalvereisten: veel R&D vereist
  4. Kostennadelen onafhankelijk van grootte: experience (hoeft niet van belang te ijn) en learning curve (efficiëntie door herhaling van medewerkers), toegang tot de beste rauwe materialen, subsidies, locaties.
  5. Toegang tot distributiekanalen
  6. Overheidsbeleid

De verwachtingen van rivalen doen er ook toe: als een potentiële rivaal verwacht dat anderen agressief reageren of dat in het verleden hebben gedaan. Of:

  • Bestaande organisaties over veel middelen beschikken om terug te bechten
  • Bestaande organisaties waarschijnlijk prijzen gaan verlagen om marktaandeel te behouden
  • Groei in de industrie laag is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Macht van leveranciers

A

Leveranciers zijn machtig als:

  • Ze bestaan uit een paar bedrijven en het meer concentratie kent dat de industrie waaraan het levert
  • Zijn product is uniek of tenminste gedifferentieerd, of als het switching costs moet opbouwen (kosten die kopers krijgen wanneer ze wisselen van leveranciers)
  • Ze niet met andere producten hoeven te concurreren voor de verkoop aan de industrie
  • Ze een legitieme dreiging vormen om naar voren te integreren, richting het bedrijf van de koper
  • De industrie is niet een belangrijke klant van de leveranciersgroep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Macht van klanten

A

Kopers/afnemers zijn machtig als:

  • Ze geconcentreerd zijn of grote volumes inkopen
  • De producten die ze kopen van de industrie gestandaardiseerd of ongedifferentieerd zijn
  • De producten die ze kopen van de industrie een deel vormen van hun product en een significant deel van de kosten vertegenwoordigen.
  • Ze weinig winst maken, waardoor er meer belang is om inkoopkosten te verminderen
  • De kwaliteit van het product wat ze kopen onbelangrijk is voor de kwaliteit van de producten of diensten van de afnemer
  • Het product van de industrie bespaart de afnemer/koper geen kosten.
  • De afnemers vormen een legitieme dreiging om naar achteren te integreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dreiging van substitutiegoederen

A

Macht van organisaties worden beperkt door substituten. Komen snel in beeld wanneer een ontwikkeling in een substitutie-industrie zorgt voor kostenreductie of betere prestaties. Meeste strategische aandacht nodig voor:

  • Substituten die onderhevig zijn aan trends waarbij hun prijs-prestatie compromis beter wordt
  • Substituten die geproduceerd worden door industrieën die veel winst maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Concurreren voor positie

A

Rivaliteit hangt af van een aantal factoren, intense rivaliteit komt voor bij:

  • Veel concurrenten of gelijke concurrenten in grootte en macht
  • Groei in de industrie is traag, wat leidt tot gevechten over marktaandeel
  • Producten of diensten hebben geen differentiatie of switching costs
  • Vaste kosten zijn hoog, of het product is niet lang houdbaar
  • Hoge exit barriers
  • Rivalen zijn divers in strategie, oorsprong en ‘persoonlijkheden’.
17
Q

Formuleren van strategie (Porter): op drie manieren

A
  1. Positioneren van een bedrijf zodat de capabiliteiten de beste defensie tegen concurrerende forces
  2. Beïnvloeden van de balans van de forces door strategische moves
  3. Anticiperen op verschuivingen in de factoren onder de forces en daarop reageren met de hoop die verandering uit te buiten
18
Q

De Balanced Scorecard

A

Set aan metingen die managers een snel maar omvattend beeld geeft van de organisatie. Zie het als de knoppen en indicatoren in een cockpit.

Vier perspectieven:

  • Klantperspectief (hoe zien klanten ons?)
  • Intern perspectief (Waarin moeten we excelleren?)
  • Innovatie- en leerperspectief (Kunnen we blijven verbeteren en waarde creëren)
  • Financieel perspectief (hoe zien aandeelhouders ons?)
19
Q

Twee scholen van HRM

A

Best practice en best fit

20
Q

Best practice benadering (Pfeffer)

A

Pfeffer’s seven best practices voor HR-beleid:

  1. Werving en selectie: richt zich op een zorgvuldige manier om de beste personen voor de banen en organisatie te werven
  2. Training en ontwikkeling: buiten een organisatie, binnen een organisatie, eLearning, intranet en coaching
  3. Performance related pay (PRP): bonus gelinkt aan de winst van een organisatie
  4. Teamwork met autonomie en eigen verantwoordelijkheid
  5. Informatie delen en communicatie via het intranet, internet, nieuwsbrieven
  6. Verminderen van statusverschillen door dergelijke symbolen te vermijden
  7. Werkzekerheid vergroten

Pfeffer claimt succes voor alle bedrijven die deze practices inzetten in HRM. Wordt ondersteund door empirisch onderzoek, maar ook bekritiseerd door gebrek aan contextuele factoren zoals arbeidswetgeving, verschillen tussen sectoren, grootte van de organisatie.

21
Q

Best fit propositie

A

succes alleen bij goede fit tussen HRM-beleid en zijn context. Context zijn de feiten en omstandigheden om de organisatie heen

  • Interne context: geschiedenis van organisatie, administratieve erfenis, organisatiecultuur.
  • Externe context: mechanismen van buiten die de organisatie beïnvloeden of mee interacteren. Marktmechanismen en institutionele mechanismen.
22
Q

Externe context bij strategie en HRM (Boselie)

A
  • Marktmechanismen: bepaalt de mate van competitie tussen organisaties in termen van producten, diensten, technologie en mensen.
  • Institutionele mechanismen: verschillende invloeden vanuit wetgeving, protocollen en procedures, routines, gewoonten, normen en waarden, en sociaal-culturele issues
  • Coercive, normatief, mimetisch
  • Verschil tussen general en population environment:
  • General: alle markt- en institutionele mechanismen die alle organisaties raken in een land
  • Population: een community van organisaties in een gedeeld systeem wiens deelnemers vaker interacteren dan met actoren buiten het veld. Gebaseerd op de aard van de organisatie en geografische locatie. Bijv. multinationals of oliebedrijven
23
Q

Soorten fit tussen HR-strategie en bredere strategie

A
  • Strategische/verticale fit
  • Interne/horizontale fit
  • Organisationele fit
  • Omgevings- of insitutionele fit
24
Q

Strategische/verticale fit

A

Fit tussen bredere strategie en HR-strategie, verschillende niveaus:

  • Administratieve linkage tussen strategie en HRM: HR-afdeling alleen voor salarisadministratie
  • One way linkage: HR-strategie gevormd vanuit bredere strategie, maar niet andersom
  • Two way linkage: HR experts die externe of interne ontwikkelingen bij de directeuren neerleggen, kan zo deel worden van bredere strategie
  • Integratieve linkage: volledige alignment, deel hiervan is een HR-directeur die in het bestuur zit/
25
Q

AMO-theorie uitleg

A

Stelt dat een individu drie dingen nodig heeft om te kunnen presteren:

  • Ability: kennis en vaardigheden om te kunnen presteren
  • Motivation: de intentie en inspanning nodig om een goede prestatie te kunnen laten zien
  • Opportunity: mogelijkheden en ondersteuning in de werkcontext die medewerkers tot goede prestaties aanzet (juiste leidinggevende, passend taakontwerp etc.)
26
Q

Drie modellen van de AMO theorie

A

Multiplicatieve functie (AxMxO= P): moeten allemaal in zekere mate aanwezig zijn om ervoor te zorgen dat de medewerker presteert. Medewerkerprestatie daalt als een van de drie factoren daalt en wordt onmogelijk als één nul is. Interactief model: hangt veel van elkaar af. Niet empirisch ondersteund, wel theoretisch

Additief model (A+M+O= P): elke onafhankelijke variabele heeft een onafhankelijk effect op prestatie, ongeacht de andere factoren. Kunnen prestatie verhogen, ook als er maar in één geïnvesteerd wordt. Compensatie ook mogelijk

Combinatiemodel: wisselt wat in de literatuur, maar soms wordt ability als voorwaarde gesteld. Effect van opportunity is wisselend: lijkt minder groot te zijn en een meer ondersteunend karakter te hebben.

27
Q

Transformationeel leiderschap (Burns/Bass):

A

het aansturen en inspireren van individuele inzet door het transformeren (en motiveren) van medewerkers. Conceptualiseert gedragingen die voorzien in hogere orde behoeften van medewerkers zodat ze organisatiedoelen gaan nastreven.

Richt zich op vier dimensies: 
Idealized influence (charisma)
Inspirational motivation
Individualized consideration
Intellectual stimulation
28
Q

Transactioneel leiderschap (Burns/Bass):

A

gebaseerd op de transacties van geldelijk en niet-geldelijk karakter. Leiders belonen medewerkers voor goed werk/goede inzet en geven sancties wanneer het onvoldoende is. Door beloningsstructuren medewerkers organisatiedoelen laten nastreven.

Richt zich op drie dimensies:
Contingente beloningen
Actief management-by-exception
Passief management-by exception

29
Q

Kritiek op de full-range theory en de MLQ

A
  • De conceptualisatie verwart de definitie van leiderschap met zijn effecten. Zo wordt transformationeel leiderschap vooral uitgelegd door zijn effecten, dat ze bijvoorbeeld respect en trots inboezemen. Niet een zeldzame fout, maar heeft wel erg onwenselijke uitkomsten. Als transformationeel leiderschap per definitie medewerkers motiveert, kunnen we die relatie niet onderzoeken
  • De dimensies van transformationeel en transactioneel leiderschap zijn niet uitputtend getheoretiseerd. Er is geen antwoord op de vraag waarom er vier dimensies zijn van transformationeel, hoe ze verschillen en samenhangen en wat hun gemeenschappelijke factor is. De full-range theorie maakt ook geen onderscheid tussen geldelijke en niet-geldelijke beloningen, terwijl daar wel bewijs voor is.
  • Er worden geen randvoorwaarden gesuggereerd voor de toepassing. Toepassing op publiek en privaat vereist dat de concepten bediscussieerd worden op basis van Bozemans dimensionele model van publiekheid. Publieke managers zijn bijvoorbeeld minder materialistisch, willen we dit kunnen onderzoeken vereist dit een definitie die toepasselijk is op zowel publiek en privaat. Onderscheid geldelijk/-niet-geldelijk kan hier een belangrijke rol spelen.
30
Q

Drie relevante gedragingen van transformationeel leiderschap (Jensen)

A
  1. De leider probeert organisatiedoelen te formuleren als een wenselijke toekomst, een visie. Visie is vereist wanneer ze medewerkers organisatiedoelen willen nastreven
  2. De leider deelt deze visie met medewerkers. Link leggen tussen acties en de doelen in de visie. Delen is noodzakelijk zodat medewerkers willen bijdragen aan het behalen van de visie. Bewustzijn van visie leidt tot motivatie van medewerkers
  3. De leider houdt deze visie vast op de lange termijn. Continu benadrukken hoe werk van medewerkers bijdraagt aan de organisatie en de visie zorgt voor versterken van taaksignificantie en energie om acties te doen op de korte en lange termijn.

Zijn met elkaar verbonden: reflecteren dezelfde ambitie om medewerkers te transformeren, alleen van betekenis als ze samen gebruikt worden.

31
Q

Drie contingente onderscheidingen bij transactioneel leiderschap

A
  1. Geldelijke beloningen (bonussen, perks)
  2. Niet-geldelijke beloningen (complimenten)
  3. Sancties (straffen voor fouten, negatieve inspanningen)

Verschil tussen geldelijk en niet-geldelijk is zeker van belang bij onderscheid publiek/privaat.
Deze type prikkels dragen gezamenlijk bij aan transactioneel leiderschap maar kunnen ook alternatieven van elkaar zijn.

32
Q

Inhoudelijke dimensies van PSM

A

Bijdrage aan maatschappij leveren.

Vier dimensies:
1. Interesse in politiek en beleid
2. Algemeen belang
3. Medeleven
4. Zelf-opoffering
Extra dimensie Vandenabeele:
Democratisch bestuur
33
Q

Lijst van motivatoren (herzberg)

A
Verantwoordelijkheid
Persoonlijke prestatie
Erkenning
Groei en leren
Ontwikkeling/bevordering
34
Q

Motivatietheorieën

A

Need/content theories: gericht op specifieke behoeften, motieven of beloningen die motivatie beïnvloeden

  • Maslow
  • Motivator-hygiënetheorie
  • Job characteristics model

Process theories: psychologisch proces achter de motivatie, is daarmee ook minder normatief gezien het niet berust op specifieke noden als drives of bepaalde waarden als einddoel.

  • Goal setting theory
  • Person-enivronment fit theory

SDT: Process en need
Motivation crowding

35
Q

Self-determination theory:

A

Tussen need en process in.

Maakt een fijner onderscheid tussen intrinsiek en extrinsiek en benoemt gecontroleerde (externe) motivatie en autonome motivatie.

De link van tussen noden en process zit in de claim dat basis psychologische noden zorgen voor meer autonome motivatie. Plaatsing op het continuüm is afhankelijk van basale psychologische noden

  1. Autonomie
  2. Competentie
  3. Verwantschap

Motiveren gebeurt door op deze drie noden in te spelen. Geldt echter wel vooral voor complexe of interessante taken.

36
Q

SDT: typen motivatie

A

Vier typen extrinsieke motivatie
- Externe regulatie: het behalen van een externe beloning of vermijden van een externe straf
- Introjectie: regulatie is aangenomen, maar nog niet geaccepteerd. Schuld, schaamte spelen een rol
- Identificatie: gemotiveerd om iets te doen omdat het belangrijk is en ze ermee identificeren vanuit een rol
Integratie: motivatie vanuit de passendheid bij verschillende rollen, superidentificatie

Externe regulatie en introjectie zijn gecontroleerde typen: een externe locus van controle, hangt af van anderen
Identificatie en integratie zijn autonome motivatie, met een interne locus van controle.

  • Intrinsieke motivatie: inherent iets leuk vinden (autonoom)
37
Q

Framework van Paarlberg om motivatie te adresseren

A
  1. Individuele HR-processen
    Recruitment en selectie, richten op autonoom gemotiveerde medewerkers en een verwachte PE-fit door minder te focussen op geldelijke beloningen. Gecontroleerde motieven moeten niet genegeerd worden, maar juiste mix tussen autonomie en controle zorgt ervoor dat de juiste mensen worden aangetrokken. Kunnen hiermee een concurrentievoordeel behalen. Socialisatie van PSM, door bijv. mentoring. Supportive feedback
  2. Niveau van banen en taken
    Fit tussen individu en baan. Variatie in vaardigheden, betekenisvolle taken. Autonomie en competentie. Sociale significantie, heldere doelen. Banen zorgvuldig (her)ontwerpen
  3. Niveau van werkomgeving
    empowering workstructures, boventallige controle weghalen, participatie vergroten. Incentives: niet pay-for-performance. Grote salarisverschillen zorgen voor conflicten met autonome motivatie en PSM. Interpersoonlijke relaties.
  4. Niveau van (organisatie)missie
    Missiestatements als doel om motivatie te vergroten. Missie gebaseerd op of geformuleerd als aspiraties van medewerkers zorgt voor grotere PE-fit en grotere waardengebaseerde motivatie. Verhalen, mythen, symbolen en logo’s. Transformationeel leiderschap vertaalt deze missie in motivatie
  5. Niveau van samenleving

Ontworpen om PSM-issues te adresseren, maar kan breder toegepast worden op public sector motivatie.