lijst 1+2 Flashcards
1
Q
das loch
A
het gat
2
Q
das opfer
A
het slachtoffer
3
Q
spalten
A
splijten
4
Q
spinnen
A
gek zijn
5
Q
stolpern
A
struikelen
6
Q
trennen
A
scheiden
7
Q
verhaften
A
arresteren
8
Q
vielversprechend
A
veelbelovend
9
Q
wirtschaftlich
A
economisch
10
Q
das werkzeug
A
het gereedschap
11
Q
die absicht
A
de bedoeling
12
Q
der angriff
A
de aanval
13
Q
sich mit auseinandersetzen
A
behandelen
14
Q
bilden
A
vormen
15
Q
der enkel
A
het kleinkind