Lieshout 9.1-9.3.3 ADHD Flashcards

1
Q

Aandachtsdeficientiestoornis met en zonder hyperactiviteit ADHD of ADD

A

aandachts- en concentratieprobleem en/of impulsief en overbewegelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer ADD

A

overwegend aandachtsproblemen. Wordt niet altijd erkend omdat de omgeving er minder hinder van heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ADHD is in de DSM-5 een neurobiologische ontwikkelingsstroornis

A

erfelijke factoren en neurobiologische disfuncties (verstoorde executieve functies) spelen een dominante rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Begeleiding bij ADHD

A

vaak pittige, energieke, creatieve kinderen die permanente voorstructurende begeleiding en multimodale behandeling, zoals psycho-educatie, contingente gedragstherapie, cognitieve gedragstherapie en ouder- en leerkrachtbegeleiding nodig hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pedagogische advies ADHD

A

kies voor een meersporenbeleid gericht op de jongere, ouders en leerkracht. Bied prikkelende, uitdagende taken aan, geef regelmatig tussendoor feedback en instructie, houd connecties kort en zakelijk, kap discussies af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afkorting ADHD

A

Attention dificit hyperactivity disorder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe is ADHD geclassificeerd

A

neurobiologische ontwikkelingsstroornis, vooral het inhibitiesysteem, het remsysteem. de executieve functies (controlemechanismen) van de hersenen werken niet goed. Daardoor problemen in functioneren van werkgeheugen, aandacht, organiseren, plannen, afmaken van taken, reageren op prikkels, flexibel kunnen zijn, opvolgen van instructies, afremmen van reacties en het aansturen van motoriek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ADHD behoort tot de externaliserende psychische stroornissen

A

het verstorende effect op de omgeving centraal staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in de DSM-5 onderscheidt bij ADHD 3 specificaties

A
  1. Overwegend onoplettend beeld ADD
  2. overwegend hyperactief en impulsieve beeld
  3. gecombineerde beeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De ernst van de symptomen kan gespecificeerd worden als;

A

mild, matig of ernstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke leeftijd

A

pas vanaf 6 jaar zijn kenmerken betrouwbaar van normale ontwikkelingsverschijnselen. In de DSM-5 is mede daarom het criterium verhoogd van 6 naar 12 jaar. De kenmerkende ADHD problematiek moet zich dus voor deze leeftijd manifesteren. Bij jonge kinderen pas na 1 jaar aanwezige symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kok (1997) spreekt van structuurzwakke of structopathische kinderen dat betekend.

A

letterlijke betekenis; lijdend aan een gebrek aan structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er is sprake van een fundamentele leerstoornis

A

Een stoornis in het ‘levensleren’ ook wel pre-sociaal problemen in de sociale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stop-denk-doe-methode

A

een denkstap leren toevoegen tussen de prikkel en de reactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ADD- aandachtsdeficientiestoornis (alle dagen dromerig)

A

laag waakzaamheidsniveau, hypoactiviteit, laag energieniveau, geringe exploratie, aandachts-concentratieproblemen, passiviteit, verveling, teruggetrokkenheid, lage motivatie, vergeetachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ADD in de DSM-5

A

niet als dusdanig genoemd als onderdeel van ADHD

17
Q

ADD regulatiestoornis

A

er is een slechte balans tussen stimulering (executieve functies) en onderdrukking (remming, inhibitie) van prikkels. Bij deze trage kinderen is het wel druk, chaotisch en onrustig in het hoofd

18
Q

ADD gaat samen met leer- automatiseringsproblemen en internaliserende problematiek

A

angst en depressie

19
Q

Hoe vaak komt ADHD voor

A

3 tot 5% van de kinderen onder de 16. 2 tot 3 maal zoveel jongens als meisjes met ADHD

20
Q

Oorzaken

A

Erfelijk
neurobiologische disfuncties

21
Q

Neurobiologisch

A

kinderen met adhd vertonen een lagere hersenactiviteit in het frontale gebied waardoor dat gebied dat de werking van een filter heeft extra geprikkeld moet worden om de aandacht erbij te kunnen houden.
Gevolgen; achterblijven executieve functies, controlemechanismen

22
Q

Erfelijkheid

A

broers en zussen van kinderen met adhd hebben 2 tot 3 maal grotere kans op adhd

23
Q

Omgevingsfactoren

A

vroeggeboorte
prenatale blootstelling stress
nicotine en alcohol
gifstoffen in het milieu
gevoeligheid kleur en voedingsstoffen
psychosociale invloed van opvoeding en gezin

24
Q

omgevingsfactoren spelen een bijrol

A

ze veroorzaken adhd niet maar dragen wel bij aan de ernst ervan.

25
Q

negatief temperament

A

deze kinderen hebben meer kans op ADHD en gedragsstoornis

26
Q

ADHD heeft invloed op de omgeving

A

het trekt een zware wissel op het opvoedkundige vermogen van de ouders

27
Q
A