Lesson 8 Flashcards
the dish
het gerecht
the snack
de snack
the cookies
de koekjes
to taste
proeven
the food
het eten
to eat
eten
favourite
favoriet
to cook
koken
the breakfast
het ontbijt
the lunch
de lunch
the dinner
het avondeten
tasty
lekker
the meal
de maaltijd
tasteful
smakelijk
the chocolate sprinkles
de hagelslag
to prepare
klaarmaken
the sandwich/slice of bread
de boterham
the sandwich
het broodje
to take
nemen
to clear the table
de tafel afruimen
to listen
luisteren
the newspaper
de krant
to clean
schoonmaken
to tidy
opruimen
the soup
de soep
happy
blij
the sugar
de suiker
the salt
het zout
to come home
thuiskomen
to add
toevoegen
exactly
precies
on time
op tijd
to stay
blijven
the recipe
het recept
to help
helpen
sweet
zoet
sour
zuur
salty
zout
bitter
bitter
the food products
de etenswaren
the product
het product
to arrange
afspreken
the plan
het plan
the cinema
de bioscoop
neigbor (woman)
de buurvrouw
to be in the mood
zin hebben
indeed
inderdaad
long
lang
hunger
honger
thirsty
dorst
immeditately
meteen
the appointment
de afspraak
the museum
het museum
the market
de markt
something
iets
to do
te doen
along with
mee
the movie
de film
to swim
zwemmen
to shop
winkelen
dining out
uit eten
unfortunately
helaas
the menu
de menukaart
the check
de rekening
the order
de bestelling
the choice
de keus
to choose
kiezen
the tip
de fooi
the stove
het fornuis
cooker hood
de afzuigkap
the fridge
de koelkast
the kitchen cupboard
het keukenkastje
the tap
de kraan
the kettle
de waterkoker
the pan
de pan
the oven
de oven
the sink
de gootsteen
the microwave
de magnetron
the cutlery
het bestek
the spoon
de lepel
the fork
de vork
the knife
het mes
the soup bowl
de soepkom
the plate
het bord
the cutting board
de snijplank
the saucepan
de steelpan
the cup
het kopje
the kettle
de fluitketel
the teapot
de theepot
rolling pin
de deegroller
the wooden spoon
de pollepel
to order
bestellen
