Lesson 4 Flashcards
the clock
de klok
over
over
before
voor
half
half
late
laat
quarter
kwart
15 minutes
het kwartier
whole/very
heel
of course
natuurlijk
something
iets
maybe
misschien
to must
moeten
what time is it
hoe laat is het
to begin
beginnen
the film
de film
the day
de dag
the week
de week
the month
de maand
the year
het jaar
the morning
de ochtend/de morgen
in the morning
’s ochtends/’s morgen
this morning
vanochtend/vanmorgen
the afternoon
de middag
in the afternoon
’s middag
this afternoon
vanmiddag
the evening
de avond
in the evening
’s avonds
this evening
vanavond
the night
de nacht
in the night
’s nachts
this night
vannacht
to sleep
slapen
today
vandaag
tomorrow
morgen
yesterday
gisteren
the day after tomorrow
overmorgen
the day before yesterday
eergisteren
to organise
organiseren
the ticket
het kaartje
to cost
kosten
to take (time)
duren
to get
krijgen
the drink
het drankje
to sign up
aanmelden
see you on Saturday
tot zaterdag
opening hours
openingstijden
closed
gesloten
open
open
the holiday
de feestdag
late night shopping
koopavond
the months
de maanden
the season
het seizoen
the spring
de lente
the summer
de zomer
the autumn
de herfst
the winter
de winter
cold
koud
warm
warm
hot
heet
the snow
de sneeuw
the flower
de bloem
the vacation
de vakantie
the beach
het strand
longer
langer
shorter
korter
chill
fris
the wind
de wind
monday
maandag
tuesday
dinsdag
wednesday
woensdag
thursday
donderdag
friday
vrijdag
saturday
zaterdag
sunday
zondag
january
januari
february
februari
march
maart
april
april
may
mei
june
juni
july
juli
august
augustus
september
september
october
oktober
november
november
december
december
