les verbes module 3 Flashcards
1
Q
een subsidie toekennen, verlenen
A
accorder une subvention
2
Q
een tekort vertonen
A
accuser un déficit
3
Q
bevoorraden
A
alimenter/approvisioner
4
Q
een zaak overdragen/verkopen
A
céder un commerce
5
Q
commercialiseren
A
commercialiser
6
Q
een product ontwerpen
A
concevoir un produit
7
Q
verpakken
A
conditionner
8
Q
een overshot vertonen
A
connaître un excédent/dégager un excédent
9
Q
een groei kennen
A
connaître une croissance
10
Q
een embargo afkondigen
A
décréter un embargo
11
Q
uitgeven
A
dépenser
12
Q
tolmuren invoeren
A
élever une barrière douanière
13
Q
verpakken
A
emballer
14
Q
een periode van recessie ingaan
A
entrer une récession
15
Q
handelsbetrekkingen aanhouden
A
entretenir des relations commerciales
16
Q
in volle crisis zijn
A
être en plein crise
17
Q
groeien
A
être en croissance