les adjectifs module 2 Flashcards

1
Q

fel, hevig
een felle concurrentie

A

vif, vifs, vive, vives
une concurrence vive,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kredietwaardig

A

solvable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verzadigd
een verzadigde markt

A

saturé
un marché saturé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rendabel

A

rentable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

openbaar, staat-
staatssector

A

public, publics, publique, publiques
le sectur public

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

productief

A

productif, productifs, productives, productive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

privé

A

privé, privés, privée, privées

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

groei,
een groeimarkt

A

portuer
un marché porteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

olie
olie-industrie

A

pétrolier
l’industrie pétrolière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

goed presterend

A

performant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

mijn

A

minier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

metaalverwerkend
metaalverwerkende industrie

A

métallurgique
l’industrie métallurgique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

handels-
non-profitsector

A

marchand
les activités non-marchand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

meerderheids-
meerderheidsaandeelhouder

A

majoritaire, majoritaires,
l’actionnaire majoritaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geïnvesteerd
de geïnvesteerde som

A

investi, investis, investie, investies
la somme investie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

binnenlands
binnenlandse markt

A

intérieur
le marché intérieur

17
Q

insolvabel, insolvent

A

insolvable

18
Q

innoverend

A

innovateur , innovatrice, innovateurs

19
Q

informatica

A

informatique

20
Q

fiancieel
de fianciële middelen

A

financier, financière
les ressources fiancières

21
Q

buitenlands
de buitenlandse markt

A

extérieur
le marché extérieur

22
Q

gevestigd

A

établi, établis

23
Q

met schulden overladen

A

endetté, endettée

24
Q

oneerlijk

A

déloyal, déloyaux

25
Q

verlieslatend

A

déficitaire, déficitaires

26
Q

schuldenaar, debiteur

A

débiteur, débitrice

27
Q

concurerend= een bedrijf dat concurreert met

A

concurrent , concurrents

28
Q

concurrentieel = een bedrijf dat de concurrentie aankan

A

concurrentiel, concurrentiels

29
Q

competitief, concurrentieel
een competitieve prijs

A

compétitif, compétitifs
un prix compétitif

30
Q

winstgevend
de winstmarge

A

bénéficiare, bénéficiaires
la marge bénéficiaire

31
Q

bank-/ van het bankwezen

A

bancaire

32
Q

auto-
autoindustrie

A

automobile, automobiles
l’industrie automobile

33
Q

ambachtelijk
een ambachtelijk bedrijf

A

artisanal, artisanaux
une entreprise artisanale

34
Q

voedings-
voedingsindustrie

A

alimantaire, alimantaires
l’industrie alimentaire

35
Q

landbouw
een landbouwbedrijf

A

agricole, agricoles
une exploitation agricole

36
Q

actief/ werkzaam

A

actif, actifs