Les études et les vie étudiante Flashcards
l’écolier, l’écolière
de scholier, de leerling
l’instituteur, l’institutrice
de leraar, de lerares
le maître, la maîtresse
de meester, de juf
le collège
de middenschool
l’école maternelle
de kleuterschool
l’école primair
de lagere school
l’école secundair
het middelbaar
le lycée
het hoger middelbaar
le collège
het college
l’athénée
het atheneum
la terminale, la rhéto
het 6de middelbaar, het laatste jaar
le baccalauréat, le bac
het eindexamen
un élève / un collégien / un lycéen
een leerling
un professeur, un/un prof
een leerkracht
un enseignant, une enseignante
een leraar, een lerares
enseigner
les geven
un éducateur
een opvoeder
un surveillant
een opzichter
un directeur, une directrice
een directeur, een directrice
l’enseignement supérieur
het hoger onderwijs
l’université
de universiteit
la haute école, la grande école
de hogeschool
le bachelier
de bachelor
le master
de master
un étudiant, une étudiante
een student, een studente
un professeur, une professeur
een professor
un assistant, une assistante
een assistente
le campus universitaire
de universiteitscampus
les locaux
de lokalen
une classe, un salle de classe
een klas, een klaslokaal
la cour de récréation, la cour de récré
de speelplaats
la médiathèque
de mediatheek
la bibliothèque
de bibliotheek
les matières
de vakken
le cours
de les
l’horaire, l’empoi du temps
het lessenrooster
les langues étrangères
vreemde talen
le français
Frans
l’anglais
Engels
le néerlandais
Nederlands
l’allemand
Duits
le latin
Latijn
le grec
Grieks
les maths, les mathématiques
wiskunde
la géographie
aardrijkskunde
l’histoire
geschiedenis
la religion
godsdienst
la philosophie
filosofie
l’économie
economie
les sciences
wetenschappen
la physique
fysica
la chimie
chemie
la biologie
biologie
le cours de gym, l’éducation physique
LO, sport
le cours en présentiel
les op school
le cours en distanciel, le cours à distance
afstandsonderwijs
être à l’écoute
luisterbereid zijn
avoir de l’expérience
ervaring hebben
maîtriser son cours
zijn les/inhoud beheersen
être patient
geduldig zijn
être compréhensif
begripvol zijn
être sympa
sympathiek zijn
être ouvert
open zijn
être juste
rechtvaardig zijn
être injuste
onrechtvaardig zijn
avoir le sense de l’humour
zin voor humor hebben
être autoritair
autoritair zijn
être sévère
streng zijn
être strict
strikt zijn
être distant
afstandelijk zijn
être un élève / un étudiant
een leerling / student zijn
discipliné, sage
gedisciplineerd, braaf
indiscipliné
ongedisciplineerd
silencieux
stil
bavard
rumoerig
poli
beleefd
inpoli, insolent
onbeleefd, brutaal
appliqué, attentif
ijverig, aandachtig
distrait, dissipé
verstrooid, dromerig
actif
actief
passif
passief
courageux, travailleur
moedig, harde werker
paresseux
lui
brillant, excellent, calé, doué
briljant, uitstekend, sterk
médiocre
slecht
curieux
nieuwsgierig
indifférent
onverschillig
être bon / fort en…
goed zijn in…
être mauvais en…
slecht zijn in…
être doué en
sterk zijn in…
être nul en…
slecht zijn in…
écouter
luisteren
lever la main
zijn hand opsteken
prendre la parole
het woord nemen
participer
meedoen
prendre part à un discussion
aan een debat / discussie deelnemen
prendre des notes
notities nemen
chahuter
de les op stelten zetten
bavarder
babbelen
déranger
de les storen
être motivé
gemotiveerd zijn
être sûr de son choix
zeker van zijn keuze zijn
persévérer, s’accrocher
volhouden
être bien dans sa peau
zich goed in zijn vel voelen
savoir gêrer sa liberté
goed kunnen omgaan met zijn vrijheid
se laisser déborder
zich laten overstelpen
décrocher
afhaken
s’y mettre trop tard
te laat beginnen met werken
être indépendant
zelfstandig zijn
souffrir de stress
onder stress lijden
être organisé
georganiseerd zijn
profiter de la vie
van het leven genieten
être bien entouré
goed omringd zijn
être mal entouré
slecht omringd zijn
pouvoir compter sur sa famille
op je familie kunnen rekenen
être en kot
op kot zitten
vivre dans une résidence étudiante
in een studentenresidentie wonen
faire des études
studeren, verder studeren
faire un choix d’orientation
een studiekeuze maken
s’orienter vers des études de…
aan studies … denken
étudier
studeren, leren
avoir un horaire léger
een licht lessenrooster hebben
avoir un horaire chargé
een zwaar lessenrooster hebben
apprendre par coeur
van buiten leren
retenir la matière
de leerstof onthouden
réviser
nakijken, herhalen
avoir une bonne méthode de travail
een goede studiehouding hebben
avoir une mauvaise méthode de travail
een slechte studiehouding hebben
comprendre
begrijpen
prendre des cours (particuliers)
(bij-) lessen nemen
apprendre qqch à qqn
iemand iets leren
suivre une formation
een opleiding volgen
avoir (un) cours
(een) les hebben
aller en/au cours
naar de les gaan
assister au cours
de les bijwonen
sécher les cours
spijbelen brossen
être présent
aanwezig zijn
être absent
afwezig zijn
faire ses devoir
zijn taken maken
faire des résumes
samenvattingen maken
étudier ses leçons
zijn lessen studeren
faire un effort
een inspanning doen
faire de son mieux
je best doen
se mettre au travail
zich aan het werk zetten
avoir un bon bulletin
een goed rapport hebben
un bulletin
een rapport
obtenir de bons résultats / de bonnes notes
goede reslutaten / punten halen
être dans la moyen
volgens het gemiddelde scoren
avoir un examen de passage
een herexamen hebben
être recalé un examen
een buis behalen op een examen
(re-)doubler son année
zijn jaar overdoen
se réorienter
van richting veranderen
obtenir / décrocher son diplôme
zijn diploma halen
recevoir son diplôme
je diploma krijgen
la remise du diplôme
de diploma uitreiking
participer à un échange
aan een uitwisseling deelnemen
s’inscrire à l’université / à la fac
zich aan de unief inschrijven
passer un examen d’entrée / un concours
deelnemen aan een ingangsexamen
la rentrée (académique)
de start van het (academie-) jaar
le baptême, le bizutage
de doop
suivre les cours
de lessen volgen
de blok
le blocus
bloquer
blokken
un amphithéâtre, een amphi
een auditorium
un cours magistral
een hoorcollege
un cours pratique
een praktijkles
un cours à option
een keuzevak
un exposé oral
een mondelinge uiteenzetting
rester motivé
gemotiveerd blijven
se décourager
ontmoedigd zijn
d’infirmier / infirmière
verpleging
d’instituteur / institutrice
lager onderwijs
de kiné
kinesitherapeut(e)
de sage-femme
vroedvrouw
de puériculteur / puéricultrice
kinderverzorger (-ster)
d’architecte d’interieur
binnenhuisarchitect(e)
les beaux-arts
de schone kunsten
la musique
muziek
le dessin, les arts plastique
plastische kunsten
les lettres
letteren
les langues
talen
la littérature
literatuur
les sciences humaines
menswetenschappen, humane wetenschappen
la médecine
geneeskunde
la pharmacie
farmacie
les sciences
wetenschappen
le droit
rechten
les sciences politiques
politieke wetenschappen
la sociologie
sociologie
la communication
communicatiewetenschappen
l’architecture
architectuur
l’économie, l’école de commerce
economie
la comptabilité
boekhouden
ingénieur (commercial, agranome, civil, industriel)
(handels-, bio-, burgerlijk-, industrieel-) ingenieur
un métier / une profession
een beroep
un directeur, une directrice
een directeur, een directrice
un commerçant, une commerçante
een handelaar, een handelaarster
un vendeur, une vendeuse
een verkoper, een verkoopster
un boulanger, une boulangère
een bakker
un boucher, une bouchère
een slager
un cuisinier, une cuisinière
een kok
un serveur, une serveuse
een ober
un technicien, une technicienne
een technieker
un médecin, une femme médicin
een dokter
un(e) psycholoque
een psycholoog, een psychologe
un infirmier, une infirmière
een verpleger, een verpleegster
un(e) assistent(e) social(e)
een sociaal assistent(e)
un diétiéticien, une diététicienne
een diëtist(e)
un(e) kiné, un(e) kinéthérapeute
een kinetherapeut(e)
un(e) spécialist
een specialist
un(e) secrétaire
een secretaris, een secretaresse
un(e) logopède
een logopedist(e)
un fermier, une fermière
een boer, een boerin
un agriculteur, une agricultrice
een landbouwer
un advocat, une advocate
een advocaat, een advocate
un(e) notaire
een notaris
un(e) juriste
een jurist(e)
un agent de police
een politieagent(e)
une femme de ménage
een poetsvrouw
un(e) pilote
een piloot, een pilote
un steward, une hôtesse de l’air
een steward, een stewardes
un(e) journaliste
een journalist(e)
un(e) écrivain(e)
een schrijver, een schrijfster
un musicien, une musicienne
een muzikant(e)
un(e) fonctionnaire
een ambtenaar, een ambtenares
un(e) chimiste
een chemicus
un(e) géographe
een geograaf
un(e) linguiste
een taalkundige
un traducteur, une traductrice
een vertaler, een vertaalser
un(e) interprète
een tolk
un historien, une historienne
een historicus, een historica
un(e) économiste
een econoom
un(e) ingénieur(e) (agranome, civil(e), commercial(e), industriel(e))
een (landbouw-, burgerlijk-, handels-, bio-) ingenieur
un(e) architecte (d’interieur)
een (binnenhuis-) architect(e)
