Les mots de la classe Flashcards
un professeur
un / une prof
een leerkracht
un / une élève
een leerling
le bureau
het bureau
le banc
de bank
de tafel
la chaise
de stoel
l’armoire
de kast
l’étagère
het boekenrek
le tableau d’affichage
het prikbord
le portemanteau
de kapstok
le rideau / les rideaux
het gordijn / de gordijnen
l’horloge
de klok
le tableau blanc
het whiteboard
le marquer
de stift
l’effaceur
de wisser
la fenêtre / les fenêtres
het raam / de ramen
effacer le tableau
het bord wissen
la corbeille à papier
de papiermand
la poubelle
de vuilbak
l’ordinateur
de computer
le clavier
het toetsenbord
la souris
de muis
le projecteur
de projector
l’écran
het scherm
les haut-parleurs
de luidsprekers
le tableau interactif
het smartboard
la tablette
de tablet
le smartphone
de smartphone
le local informatique
le local ordinateur
het computerlokaal
le livre
het boek
le manuel (numérique)
het (digitaal) handboek
la cahier
het schrift
le bloc de feuilles
de cursusblok
l’agenda
de agenda
le classeur
de ringmap
la farde
de map
la calculatrice
het rekentoestel
la clé USB
de USB stick
le sac à dos
de rugzak
la trousse / le plumier
de pennenzak
le crayon (de couleur)
het (kleur-) potlood
la gomme
de gom
le taille-crayon
de (potlood-) slijper
le stylo / le bic
de pen / de bic
la cartouche
de vulling, het buisje
l’effaceur
de inktuitwisser
le tipp-ex
de tipp-ex
le feutre / le marqueur
de stift
le fluo / le surligneur
de fluostift
fluoter / surligner
aanduiden met fluo
la règle / la latte
de lat
l’équerre
de geodriehoek
le compas
de passer
les ciseaux
de schaar
le bâton / la tube de colle
de lijm (-tube/-stift)
le ruban adhésif / le ruban scotch / le papier collant
de plakband
l’agrafeuse
de nietjesmachine
l’agrafe
het nietje
agrafer
nieten
la perforatrice
de perforator
le trombone
de paperclip
barrer
doorstrepen
souligner
onderlijnen
épeler
spellen
cocher
aankruisen
compléter
aanvullen
relier / associer
verbinden
lire
lezen
travailler
werken
l’imprimante
de printer
l’encre
de inkt
le casier
de locker
chaud
warm
froid
koud
ouvrir
openen
fermer
sluiten
allumer
aanzetten, aandoen
éteindre
uitzetten, uitdoen
un mouchoir
een zakdoek
parler
spreken
corriger
verbeteren
rendre / remettre
afgeven
distribuer
uitdelen
ramasser
ophalen
terminer / finir
klaar
envoyer
versturen
télécharger
downloaden
le dossier
het dossier
enregistrer
opslaan
le fichier
het bestand
en ligne
online
partager
delen
en présentiel
face-to-face
à distance
afstandsonderwijs
