Les 5.1 Flashcards

1
Q

Immunoassay

A

Een laboratoriumtechniek die antilichamen of antigenen detecteert en meet in een monster (zoals bloed of urine) door middel van specifieke antigeen-antilichaamreacties. Voorbeelden zijn ELISA en radio-immunoassay (RIA).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Serum

A

De vloeibare component van bloed nadat het heeft gestold, zonder bloedcellen en stollingsfactoren, maar met antilichamen en andere eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Plasma

A

De vloeibare component van bloed waarin de stollingsfactoren nog aanwezig zijn. Het wordt verkregen door bloed te centrifugeren met een anticoagulans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Serologie

A

De studie van antilichamen en antigenen in serum, vaak gebruikt om infecties of immuniteitsstatus te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Seroconversie

A

De overgang van geen detecteerbare antilichamen naar wel detecteerbare antilichamen in het bloed, wat aangeeft dat het immuunsysteem op een infectie of vaccinatie heeft gereageerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Monoklonale antilichamen

A

Identieke antilichamen die in het laboratorium worden geproduceerd door een enkele B-celklonale lijn en specifiek binden aan één enkel epitoop. Ze worden gebruikt in therapieën, diagnostiek en onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Polyclonale antilichamen

A

Een mengsel van antilichamen die door verschillende B-cellen worden geproduceerd en zich aan meerdere epitopen van een antigeen binden. Ze worden vaak gebruikt voor bredere detectie in serologische testen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Titer

A

De concentratie van antilichamen of antigenen in een monster, meestal gemeten door seriële verdunningen en aangegeven als de hoogste verdunning waarbij nog een immuunreactie optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Seonegatief

A

Wanneer iemand nog niet is blootgesteld aan een pathogeen, heeft hij/zij geen specifieke antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Seropositief

A

Wanneer iemand is wel blootgesteld aan een pathogeen, heeft hij/zij bepaalde specifieke antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anti-humaan IgG

A

Antilichamen die specifiek binden aan menselijke IgG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

s

A

h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

h

A

h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

h

A

h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

h

A

h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
j
j
26
j
j
27
j
j