Les 5.1 Flashcards
Immunoassay
Een laboratoriumtechniek die antilichamen of antigenen detecteert en meet in een monster (zoals bloed of urine) door middel van specifieke antigeen-antilichaamreacties. Voorbeelden zijn ELISA en radio-immunoassay (RIA).
Serum
De vloeibare component van bloed nadat het heeft gestold, zonder bloedcellen en stollingsfactoren, maar met antilichamen en andere eiwitten.
Plasma
De vloeibare component van bloed waarin de stollingsfactoren nog aanwezig zijn. Het wordt verkregen door bloed te centrifugeren met een anticoagulans.
Serologie
De studie van antilichamen en antigenen in serum, vaak gebruikt om infecties of immuniteitsstatus te bepalen.
Seroconversie
De overgang van geen detecteerbare antilichamen naar wel detecteerbare antilichamen in het bloed, wat aangeeft dat het immuunsysteem op een infectie of vaccinatie heeft gereageerd.
Monoklonale antilichamen
Identieke antilichamen die in het laboratorium worden geproduceerd door een enkele B-celklonale lijn en specifiek binden aan één enkel epitoop. Ze worden gebruikt in therapieën, diagnostiek en onderzoek.
Polyclonale antilichamen
Een mengsel van antilichamen die door verschillende B-cellen worden geproduceerd en zich aan meerdere epitopen van een antigeen binden. Ze worden vaak gebruikt voor bredere detectie in serologische testen.
Titer
De concentratie van antilichamen of antigenen in een monster, meestal gemeten door seriële verdunningen en aangegeven als de hoogste verdunning waarbij nog een immuunreactie optreedt.
Seonegatief
Wanneer iemand nog niet is blootgesteld aan een pathogeen, heeft hij/zij geen specifieke antilichamen
Seropositief
Wanneer iemand is wel blootgesteld aan een pathogeen, heeft hij/zij bepaalde specifieke antilichamen
Anti-humaan IgG
Antilichamen die specifiek binden aan menselijke IgG
s
h
h
h
h
h
h
h
h
hh
h
h
h
h
h
h
h
h
b
h
u
i
j
j
j