Les 1.2 Flashcards

1
Q

Diffusie (Diffusion)

A

De beweging van moleculen van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lage concentratie, zonder dat er energie nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gastrovasculaire holte (Gastrovascular cavity)

A

Een centrale holte in sommige eenvoudige organismen (zoals neteldieren en platwormen) die zowel dient voor de vertering als voor de distributie van voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hart (Heart)

A

Een gespierd orgaan dat bloed of een andere circulerende vloeistof door het lichaam pompt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Open bloedsomloopsysteem (Open circulatory system)

A

Een bloedsomloopsysteem waarin de circulerende vloeistof (hemolymfe) zich vrij door het lichaam verspreidt en niet volledig in bloedvaten is opgesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hemolymfe (Hemolymph)

A

De circulerende vloeistof in een open bloedsomloopsysteem, die zowel de functies van bloed als lymfe vervult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gesloten bloedsomloopsysteem (Closed circulatory system)

A

Een bloedsomloopsysteem waarin het bloed zich volledig binnen bloedvaten bevindt en niet vrij in het lichaam stroomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Circulatievloeistof (Circulatory fluid)

A

De vloeistof die door het circulatiesysteem wordt gepompt, zoals bloed of hemolymfe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bloed (Blood)

A

De circulatievloeistof in een gesloten bloedsomloopsysteem, bestaande uit plasma, rode en witte bloedcellen, en bloedplaatjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cardiovasculair systeem (Cardiovascular system)

A

Het bloedcirculatiesysteem bestaande uit het hart, bloedvaten en bloed, dat zuurstof en voedingsstoffen door het lichaam transporteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Slagaders (Arteries)

A

Bloedvaten die bloed van het hart naar de organen en weefsels vervoeren, meestal rijk aan zuurstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Arteriolen (Arterioles)

A

Kleine vertakkingen van slagaders die bloed naar de haarvaten transporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Haarvaten (Capillaries)

A

De kleinste bloedvaten waar de uitwisseling van zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Haarvatennetwerken (Capillary beds)

A

Netwerken van haarvaten die de uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsels mogelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Venulen (Venules)

A

Kleine bloedvaten die bloed van de haarvaten naar de aders transporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aders (Veins)

A

Bloedvaten die bloed terug naar het hart voeren, meestal zuurstofarm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Enkele bloedsomloop (Single circulation)

A

Een bloedsomloopsysteem waarin het bloed slechts één keer per circulatie door het hart stroomt (zoals bij vissen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dubbele bloedsomloop (Double circulation)

A

Een bloedsomloopsysteem waarin het bloed twee keer per circulatie door het hart stroomt, één keer naar de longen en één keer naar de rest van het lichaam (zoals bij zoogdieren en vogels).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Endotheel (Endothelium)

A

De dunne laag cellen die de binnenkant van bloedvaten bekleedt en een belangrijke rol speelt in de regulatie van bloedstroom en -druk.

19
Q

Systolische druk (Systolic pressure)

A

De maximale bloeddruk in de slagaders tijdens de contractie van het hart (systole).

20
Q

Pols (Pulse)

A

De voelbare ritmische expansie en contractie van slagaders als gevolg van de hartslag.

21
Q

Diastolische druk (Diastolic pressure)

A

De minimale bloeddruk in de slagaders tijdens de ontspanningsfase van het hart (diastole).

22
Q

Vasoconstrictie (Vasoconstriction)

A

De vernauwing van bloedvaten door samentrekking van de gladde spierlaag, wat leidt tot een verhoogde bloeddruk. Wordt gestimuleerd door endotheline

23
Q

Vasodilatatie (Vasodilation)

A

De verwijding van bloedvaten door ontspanning van de gladde spierlaag, wat leidt tot een verlaagde bloeddruk. Wordt bevordert door stikstofoxide (NO)

24
Q

Lymfestelsel (Lymphatic system)

A

Een netwerk van vaten en organen dat helpt bij de afvoer van overtollig vocht uit weefsels, de opname van vetten en de immuunrespons.

25
Lymfe (Lymph)
De kleurloze vloeistof die door het lymfestelsel stroomt en overtollig weefselvocht, afvalstoffen en immuuncellen bevat.
26
Lymfeklieren (Lymph nodes)
Kleine, boonvormige structuren in het lymfestelsel die lymfe filteren en helpen bij de bestrijding van infecties door immuuncellen te activeren.
27
Lumen
Holte
28
Bloeddruk
Wordt gegenereerd door de samentrekking van de hartkamers
29
Systole
Contractie
30
Diastole
Ontspanning
31
Precapillaire sfincters (Precapillary sphincters)
Kleine kringspieren rond de capillairen (haarvaten) die de bloedtoevoer naar specifieke weefsels regelen.
32
Uitwisseling van stoffen via?
Diffusie, endocytose/exocytose, microscopische poriën
33
Osmotische druk
De druk die wordt veroorzaakt door het verschil in opgeloste deeltjes (zoals zouten, eiwitten of suikers) tussen twee vloeistoffen, gescheiden door een semi-permeabel membraan.
34
Oedeem
Vochtophoping
35
Atherosclerose (Atherosclerosis)
Een aandoening waarbij zich vet- en cholesterolplaques ophopen in de wanden van de slagaders, wat leidt tot vernauwing en verharden van de bloedvaten.
36
Hartaanval (Heart attack)
Een medisch noodgeval waarbij de bloedtoevoer naar een deel van de hartspier wordt geblokkeerd, wat kan leiden tot schade aan het hartweefsel.
37
Beroerte (Stroke)
Een plotselinge onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen, wat leidt tot hersenschade. Dit kan worden veroorzaakt door een bloedstolsel of het barsten van een bloedvat.
38
Low-density lipoproteïne (LDL)
Een type lipoproteïne dat cholesterol door het bloed transporteert. Vaak aangeduid als "slecht" cholesterol, omdat hoge niveaus bijdragen aan atherosclerose.
39
High-density lipoproteïne (HDL)
Een type lipoproteïne dat cholesterol van de bloedvaten naar de lever transporteert voor verwerking en verwijdering. Dit wordt vaak aangeduid als "goed" cholesterol, omdat het helpt bij het verwijderen van overtollig cholesterol.
40
Hypertensie (Hypertension)
Hoge bloeddruk, een aandoening waarbij de kracht van het bloed tegen de wanden van de bloedvaten langdurig te hoog is, wat kan leiden tot hart- en vaatziekten.
41
Hypotensie (Hypotension)
Een lage bloeddruk, waarbij de systolische druk onder de 90 mmHg en/of de diastolische druk onder de 60 mmHg ligt.
42
Hemofilie
Een erfelijke bloedstollingsstoornis waarbij het bloed niet goed stolt door een tekort aan bepaalde stollingsfactoren (meestal factor VIII of IX). Dit leidt tot bloedingen die moeilijk stoppen.
43
Hypertrofie
* Hoge bloeddruk kan leiden tot overbelasting van het hart * Hypertrofie: toename van het oppervlak van (hart)spiercellen. Het aantal cellen verandert niet! * Onder pathologische omstandigheden: aantal capillairen verandert niet