Les 4 Flashcards
Tegenkomen
To meet/encounter
Geleden
Ago
Het gaat wel
Alright
Sinds
Since
Na
After
Direct
Right now
Iets
Something
Afspreken
Set a date/make an appointment
De Afspraak
The appointment
Maken
To make
Dat lukt niet
That doesn’t work/ I’m unavailable
Dan
Then
Kunnen
Can (modal verb)
Blijven
To stay
Het plan
The plan
Schrijven
To write
Hartstikke
Very/completely
Hartstikke leuk
Terrific/fantastic
(Dat) vind ik ook
I think so too
Ik moet ervandoor
I must go
Gauw
Quickly/soon (you can say Tot X)
Wensen
To wish
Wensen
To wish
Doen de groeten aan
Give my regards to
Volgende
Next
Alles goed?
Everything ok?
Hoe gaat het/ Hoe is het?
How’s it going?
Prima
Fine
Fantastisch
Fantastic
Uitstekend
Excellent
Heel goed/hartstikke goed
Very good x2
Goed
Ok
Niet zo (goed)
Not so good
Slecht
Bad
Zullen we iets afspreken?
Shall we meet up?
Zullen we voor zaterdag een afspraak maken
Shall we make an appointment for Saturday
Zullen we om vier uur bij ons thuis afspreken
Should we meet at 4pm at our house?
Iemand uitnodigen
To lnvite someone
Ja dat kan ik
Yes that’s possible
Nee, dat lukt niet
No that won’t work
Nee ik heb al een afspraak
No I already have an appointment
Ga je mee
- Naar de bioscope
- Fietsen
Are you coming with me
To the cinema
To go cycling
Heb je zin om te fietsen
Do you feel like cycling
Nee, vind ik niet zo leuk
No I don’t like it
Nee, heb ik geen zin
No I don’t feel like it