Les 4 Flashcards
1
Q
Ben jij Dina?
Ben jij Zayd?
A
أنتِ دينا؟
أنتَ زيد؟
2
Q
Ik ben Badr, en jij?
A
أنا بدر وأنت؟
3
Q
Ja
A
نعم
4
Q
Alhamdulillah
A
الحمد الله
5
Q
Ww willen
Ik wil
Hij wil
A
أراد
أُريدُ
يُريدُ
6
Q
Van waar ben jij?
Ik ben van België.
A
مِن أينَ أنتَ؟
انا من بلجيك.
7
Q
Waar woon jij? (V)
Waar woon jij? (M)
A
أين تسكنين
أين تسكن؟
8
Q
Ik woon in..
A
أسكن بي/في
9
Q
Olie
A
زيْت
10
Q
Boter (collectief)
A
زُبْد
11
Q
Pizza
A
بيتزا
12
Q
Yoghurt
A
زَبادي
13
Q
Of
A
أَوْ
14
Q
Minister
A
وَزير
15
Q
Kledingstuk
A
ثَوْب
16
Q
Rozen
A
وَرْد
17
Q
Mijn vader
A
أَبي
18
Q
Jij en ik
A
أَنا وأَنْتَ
19
Q
Bezoeken ww
Ik bezoek
Hij bezoekt
A
زَارَ
أَزورُ
يزورُ
20
Q
Hand
A
Vrouwelijk woord يَد
21
Q
Waar
A
أَيْنَ
22
Q
Hagel
A
بَرَد
23
Q
Schoonheid naam m/v
A
زَيْن
24
Q
Zaynab naam v
A
زَيْنَب
