Les 11 Flashcards
1
Q
Hij sloeg/ww slaan
Hij slaat
A
ضَرَبَ
يَضْرِبُ
2
Q
Verpleger
A
مُمَرِض
3
Q
Verpleegster
A
مُمَرِضَة
4
Q
Gegrild/geroosterd
A
مَشْوِي
5
Q
Geroosterde noten
A
خوز مَشْوِي
6
Q
Abrikozen (collectief)
A
مِشمِش
7
Q
Een abrikoos
A
مِشمِشة
8
Q
Zon vrouwelijk woord, natuur element
A
شَمس
9
Q
Sheik, oude wijze heer
A
شَيْخ
10
Q
Sheikha, oude wijze vrouw
A
شَيْخة
11
Q
Bomen, struiken collectief (mnl mv)
A
شجر
12
Q
Een boom, een struik
A
شجرة
13
Q
Fotograaf
A
مُصَوِّر
14
Q
Fotograaf vrl
A
مُصَوِّرة
15
Q
Foto/prent
A
صُورة