Les 10 Flashcards
1
Q
Naam
A
اِسْم
2
Q
Mijn naam is…
A
اِسْمي
3
Q
Zijn naam
A
اِسْمُهُ
4
Q
Haar naam is
A
اِسْمُها
5
Q
Heer
A
سَيِّد
6
Q
Dame
A
سَيِّدة
7
Q
Aanspreken meneer (letterlijk mijn heer)
A
سَيِّدي
8
Q
Aanspreking mevrouw (letterlijk mijn dame)
A
سَيِّدَتي
9
Q
Bed
A
سَرير
10
Q
Hoofd
A
رَأْس
11
Q
Auto
A
سَيارَة
12
Q
Avond
A
مَساء
13
Q
Onderwijzer lagere school
A
مُدَرِّس
14
Q
Onderwijzeres lagere school
A
مُدَرِّسة
15
Q
Boekhouder
A
مُحاسِب