Les 16 Flashcards
1
Q
Stop!m
Stop! V
A
قِفْ!
قِفي!
2
Q
Schrijf!
A
اُكْتُبْ!
3
Q
Appel
A
تُفاح
4
Q
Reis
A
سَفَر
5
Q
Getal 0
A
صِفْر
6
Q
Licht (niet zwaar)
A
خَفيف
7
Q
Letter
Letters
A
حَرْف
حُروف
8
Q
Ww Openen
Hij opent
A
فَتَحَ
يَفْتَحُ
9
Q
Open!
A
اِفْتَحْ!
10
Q
Ww stoppen (hij stopte)
Hij stopt
Ik Stop
A
وَقَفَ
يَقِفُ
أقِفُ
11
Q
Kort (klein)
A
قَصير
12
Q
Lelijk, slecht
A
قَبيح
13
Q
Koffie
A
قَهْوَة
14
Q
Maan mln woord 🌙
A
قَمَر
15
Q
Oud Antiek niet voor mensen
A
قَديم
16
Q
Bladeren bomen en papier
A
وَرَق
17
Q
Ww rijden ( hij reed)
Hij rijdt
A
رَكِبَ
يَرْكَبُ
18
Q
Schrijven ww
Hij schrijft
A
كَتَبَ
يَكْتُبُ
19
Q
Geschreven/het lot
A
مَكْتوب
20
Q
Kiwi
A
كيوي
21
Q
Vis
Een vis
A
سَمَك
سَمَكة
22
Q
Venster, loket
A
شُباك
23
Q
Groot voor zaken , oud voor mensen
A
كَبير
24
Q
Mogelijk, beleefde vraag formuleren
A
مُمْكِن
25
Q
Bibliotheek, boekhandel
A
مَكْتَبَة
26
Q
Bureau lessenrooster
A
مَكْتَب
27
Q
Gebroken
A
مَكْسور
28
Q
Dank
A
شُكر
29
Q
Haai
A
سَمَكة القَرْش
30
Q
Eet!
A
كُل
31
Q
Eten ww/hij at
Hij eet
A
أكَلَ
يأكُلُ
