Les 3 Flashcards

1
Q

het transtheoretisch model noemen we ook

A

stages of change

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

transtheoretisch model, toepassingen

A
  • stoppen met roken, voedingsgewoonten, fysieke activiteit, drugs- en alcoholverslaving…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kern van het transtheoretisch model

A
  • complexiteit van het menselijk gedrag is niet te vatten in één enkele theorie
  • gedragsverandering is een proces dat zich ontwikkelt in de tijd en in fasen verloopt
  • in elk stadium andere processen dominant
  • elk stadium vereist een andere aanpak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verscheidende stadia zijn gekenmerkt door verschillen in intentie

A
  • precontemplatiefase- of voorbeschouwingsfase
  • contemplatiefase- of beschouwingsfase
  • preparatiefase- of voorbereidingsfase
  • actiefase
  • consolidatiefase
  • einde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stadium 1: precontemplatie, houdt in

A
  • niet de bedoeling om gezond gedrag te stellen in de nabije toekomst (6M)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stadium 1: precontemplatie, 3 types

A
  • gebrek aan motivatie
  • gebrek aan kennis
  • gebrek aan risicoperceptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gebrek aan kennis, reden+ techniek

A
  • reden: algemene kennis ontbreekt

- techniek: bewustwording door kennisvermeerdering + noodzakelijk maar niet voldoende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gebrek aan motivatie, reden+ vescheidende vormen

A
- reeds geprobeerd zonder succes + weerstand aan verandering
verscheidende vormen
- ontkenning of minimalisering
- rationalisatie 
- projecteren of externaliseren
- internaliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

technieken die men kan gebruiken bij gebrek aan motivatie

A
  • confrontatie vs motivationele technieken

- aanvaarding en non- directiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stadium 2, contemplatiefase houdt in

A
  • intentie om binnen de 6m het gedrag te veranderen

- beslissingsbalans: voor- en nadelen afwegen van gezond en ongezond gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stadium 3 preparatie, houdt in

A
  • bedoeling om in directe toekomst gedrag te veranderen <1M
  • actiegerichte programma’s
  • probleem van hindernissen en barrières
  • zoeken naar oplossingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stadium 4 actie, houdt in

A
  • verandering in gedrag in laatste 6 maanden

- doelstelling volgens smart doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

leg SMART doelen uit

A
Specifiek
meetbaar
acceptabel
realistisch
timemanagement
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stadium 5, consolidatie houdt in

A
  • gezond gedrag langer dan 6 maanden, niet langer dan 5 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

na stadium 5 kan er … gebeuren

A

herval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

herval, regels bij begeleiding

A
  • eerder regel dan uitzondering
  • uit herval leren
  • meer inspanning en tijd
  • éénmalig terugvallen is geen herval
  • anticipatie en probleem- oplossen
17
Q

voorkomen herval door

A
  • externe ondersteuningen

- beloningen

18
Q

stadium 6 einde, houdt in

A
  • geen enkele neiging om in oude gedrag terug te vallen

- enkel 20% haalt dit

19
Q

geef de 2 types determinanten/factoren

A
  • proximale factoren

- distale factoren

20
Q

distale determinanten, voorbeelden

A
  • ses
  • leeftijd
  • geslacht
  • persoonlijkheid
21
Q

Meten van SES (6)

A
  • inkomsten
  • beroep
  • opleiding
  • eigendom
  • karakteristieken van buurten
  • huishoudtype
22
Q

is persoonlijkheid een distale of proximale factor?

A
  • eerder distale factor

- gevaar voor fundamentele attributiefout

23
Q

fundamentele attributiefout is

A

neiging om gedrag van anderen toe te schrijven aan hun persoonlijkheid of karakter

24
Q

predispositionele factoren bestaat uit

A
  • gedragsfactoren
  • psychologische factoren
  • biologische factoren
  • sociale/ culturele factoren
25
Q

we doorlopen 3 fases bij het veranderen van risicovol gedrag, namelijk

A
  • premotivationele of bewustwordingsfase
  • motivationele fase
  • postmotivationele of actiefase
26
Q

premotivationele of bewustwordingsfase, geef kenmerken (2)

A
  • kennis

- risicoperceptie

27
Q

motivationelefase, geef kenmerken

A
  • eigen overtuigingen
  • overtuigingen van de omgeving
  • vertrouwen in zichzelf
28
Q

postmotivationele of actiesfase, geef kenmerken

A
  • wilskracht
  • planning
  • vaardigheden
  • barrières uit omgeving