(Les 12) Flashcards
1
Q
A/ab
A
Van… af, weg van…
2
Q
Post
A
Na
3
Q
Genus, generis
A
Soort, geslacht
4
Q
Mons, montis
A
Berg
5
Q
Terrere
A
Bang maken
6
Q
Descendere
A
Afdalen
7
Q
Ara
A
Altaar
8
Q
Tangere (tetigi pf)
A
Aanraken
9
Q
Numen, numi onz
A
Godheid, goddelijke macht
10
Q
Colere (colui pf)
A
Vereren, bebouwen
11
Q
Movere (movi pf)
A
Bewegen, ontroeren
12
Q
Licet mihi
A
Het is mij geoorloofd, ik mag
13
Q
Caput, capitis
A
Hoofd
14
Q
Corpus, corporis
A
Lichaam