Les 1: inleiding Flashcards

1
Q

Radiografieën zijn een onmisbaar deel van?

A

De moderne diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef 3 onderdelen van de moderne diagnostiek?

A
  • anamnese
  • klinisch onderzoek
  • radiologisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De noodzakelijke kennis omvat 4 onmisbare delen

A
  • Radiografie: Technieken
  • Radiologie: Interpretatie
  • basisfysica: Productie straling, eigenschappen, beeldvorming
  • Stralingsbescherming: Medewerker en patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt radiografie in?

A
  • is technieken ( hoe beeld maken/ instellingen/richtapp/belichting/contrast…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt radiologie in?

A

interpretatie van de beelden

  • anatomische structuren herkennen
  • 2 dimensionaal beeld van een 3- dimensionale tand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat was het oorspronkelijke proces van een rx maken?

A
  • De X-stralen gingen doorheen een object (de patiënt)
  • En deze stralen gingen in interactie met de filmemulsie –> dit zorgde voor zwarting van de film
  • De graad zwarting hing af van de densiteit van het object
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als een deel van een object zwart staat betekent dit? (densiteit)

A
  • dit deel is radiolucent, het laat de X-stralen door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Als een deel van een object wit staat betekent dit? (densiteit)

A
  • Dit deel is radio- opaak, het Laat de X-stralen moeilijker/niet door vanwege zijn densiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is nu het proces van een rx maken?

A
  • film wordt nu vervangen door andere sensors –> beeld op computerscherm
  • steeds een 2D-beeld met superposities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Om een RX te begrijpen moet je kennis hebben van (3)

A
  • Radiografische schaduwen
  • 3D anatomische structuren
  • Beperkingen door 2D- beeld en superposities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn grijswaarden (op rx) en hoe noem je dit nog

A

Zone waar X-stralen gestopt werden in min of meerdere mate = variabele attenuatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Superimpositie betekent

A
  • informatie uit beeld is beperkt of zelfs misleidend
  • beelden uit verschillende hoeken maken
  • het is niet omdat iets niet zichtbaar is, dat er niets kan zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De beeldkwaliteit is afhankelijk van

A
  • contrast
  • geometrie: gebruik van richtapparatuur
  • karakteristieken stralenbundel
  • beeldscherpte en resolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is belangrijk bij het maken van een goede RX (3)

A
  • object en beeldreceptor in contact of dicht mogelijk bij elkaar
  • object en beeldreceptor moeten parallel zijn aan elkaar
  • röntgenbuis positioneren zodat de straling met zowel object als receptor een rechte hoek vormt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zou de ideale positionering zijn bij het maken van de rx?

A
  • fosforplaatje en tand parallel en in contact, “stralenbundel loodrecht op fosforplaatje”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De ideale X- stralen moeten:

A
  • Voldoende doorlaatbaar zijn om door de patiënt te kunnen, reactie met filmemulsie/ digitale sensor en een goed contrast tussen verschillende schaduwen produceren
  • parallel, dus niet uitwijkend, om vervorming van het beeld te vermijden
  • geproduceerd vanuit 1 puntbron, om vervaging van de randen te vermijden, dit is penumbra
17
Q

Wat is de bissectrice- techniek

A
  • zonder richtapparatuur, mikken op de bissectrice van de hoek, straling loodrecht op de bissectrice
18
Q

Wat is de bissectrice?

A
  • is de hoek tussen fosforplaatje en tand
19
Q

Geef de verschillende intra-orale opnames die je kan maken

A
  • bitewings
  • peri-apicaal
  • occlusaal
20
Q

Geef de verschillende extra-orale opnames die je kan maken

A
  • oblique lateraal
  • lateraal skull
  • panoramische
21
Q

atoommassa (A) =

A

aantal protonen (= n elektronen) + aantal neutronen

22
Q

de schillen met elektronen rondom een kern vertegenwoordigen =

A

de verschillende energieniveaus

23
Q

wat bepaalt het aantal Elektronen?

A

de chemische eigenschappen

24
Q

ionisatie =

A

e- verwijderd –> positief ion

25
Q

excitatie =

A

e- verplaatst naar een hogere schil

26
Q

energie-eenheid=

A

eV = electron volt