Lektion 3 - Wohnen Flashcards
1
Q
de tuin [m]
A
Garten
2
Q
Garten
A
de tuin [m]
3
Q
de gang [m]
A
Flur
4
Q
Flur
A
de gang [m]
5
Q
de trap [m]
A
Treppe
6
Q
Treppe
A
de trap [m]
7
Q
de woonkamer [f]
A
Wohnzimmer
8
Q
Wohnzimmer
A
de woonkammer [f]
9
Q
de slaapkamer [f]
A
Schlafzimmer
10
Q
Schlafzimmer
A
de slaapkamer [f]
11
Q
de badkamer [f]
A
Badezimmer
12
Q
Badezimmer
A
de badkamer [f]
13
Q
het toilet
A
Toilette
14
Q
Toilette
A
het toilet
15
Q
de keuken [f]
A
Küche
16
Q
Küche
A
de keuken [f]
17
Q
de zolder [m]
A
Dachboden
18
Q
Dachboden
A
de zolder [m]
19
Q
binnen
A
drinnen; rein; innerhalb
20
Q
drinnen; rein; innerhalb
A
binnen
21
Q
steil
A
steil
22
Q
de gracht [f]
A
Gracht
23
Q
Gracht
A
de gracht [f]
24
Q
het balkon
A
Balkon
25
Balkon
het balkon
26
de luxe [m]
Luxus
27
Luxus
de luxe [m]
28
tevreden
zufrieden
29
zufrieden
tevreden
30
Zekers!
Aber natürlich!
31
Aber natürlich!
Zekers!
32
de honger [m]
Hunger
33
Hunger
de honger [m]
34
het deeg
Teig
35
Teig
het deeg
36
de tomaat [f]
Tomate
37
Tomate
de tomaat [f]
38
snijden
schneiden
39
schneiden
snijden
40
de champignon
Champignon
41
Champignon
de champignon
42
heerijk
herrlich
43
herrlich
heerlijk
44
het team
Team
45
Team
het team
46
het kopje
Tässchen, Tasse
47
Tässchen, Tasse
het kopje
48
de koffie [m]
Kaffee
49
Kaffee
de koffie [m]
50
Dank je!
Dankeschön
51
Dankeschön
Dank je!
52
drinken
trinken
53
trinken
drinken
54
ander
andere(r, s)
55
anderes(r, s)
ander
56
iets anders
etwas anderes
57
etwas anderes
iets anders
58
meekomen
mitkommen
59
mitkommen
meekomen
60
praten
reden, sprechen
61
reden, sprechen
praten
62
verder
weiter
63
weiter
verder
64
op bezoek
zu Besuch
65
zu Besuch
op bezoek
66
de werkkamer [f]
Arbeitszimmer
67
Arbeitszimmer
de werkkamer [f]
68
de thee [m]
Tee
69
Tee
de thee [m]
70
de lamp [f]
Lampe
71
Lampe
de lamp [f]
72
de boekenkast [f]
Bücherregal
73
Bücherregal
de boekenkast [f]
74
de bank [f]
Sofa, Bank
75
Sofa, Bank
de bank [f]
76
het bureau
Schreibtisch
77
Schreibtisch
het bureau
78
de stoel [m]
Stuhl
79
Stuhl
de stoel [m]
80
de tafel [f]
Tisch
81
Tisch
de tafel [f]
82
het bed
Bett
83
Bett
het bed
84
het nachtkastje
Nachttisch
85
Nachttisch
het nachtkastje
86
het aanrecht
Spüle und Arbeitsplatte in der Küche
87
Spüle und Arbeitsplatte in der Küche
het aanrecht
88
het fornuis
Herd
89
Herd
het fornuis
90
de verwarming [f]
Heizung
91
Heizung
de verwarming [f]
92
de spiegel [m]
Spiegel
93
Spiegel
de spiegel [m]
94
de fauteuil [m]
Sessel
95
Sessel
de fauteuil [m]
96
het schilderij
Gemälde
97
Gemälde
het schilderij
98
de reproductie [f]
Kunstdruck
99
Kunstdruck
de reproductie [f]
100
het keukenkastje
Kückenschränkchen
101
Küchenschränkchen
het keukenkastje
102
het vloerkleed
Teppich
103
Teppich
het vloerkleed
104
de kast [f]
Schrank
105
Schrank
de kast [f]
106
het boek
Buch
107
Buch
het boek
108
de lepel [m]
Löffel
109
Löffel
de lepel [m]
110
de/het modem [m]
Modem
111
Modem
de/het modem
112
de deken [f]
Decke
113
Decke
de deken [f]
114
de computer [m]
Computer
115
Computer
de computer [m]
116
het trappenhuis
Treppenhaus
117
Treppenhaus
het trappenhuis
118
meestal
meistens
119
meistens
meestal
120
staan
stehen
121
stehen
staan
122
de bloem [f]
Blume
123
Blume
de bloem [f]
124
er {niederländisch}
da; es
125
da; es
er {niederländisch}
126
groot
groß
127
groß
groot
128
namelijk
nämlich
129
nämlich
namelijk
130
omdat
weil
131
weil
omdat
132
zo
so
133
so
zo
134
de hoek [m]
Ecke
135
Ecke
de hoek [m]
136
het raam
Fenster
137
Fenster
het raam
138
de muziekinstallatie [f]
Musikanlage
139
Musikanlage
de muziekinstallatie [f]
140
de muur [m]
Mauer
141
Mauer
de muur [m]
142
hangen
hängen
143
hängen
hangen
144
de impressionist [m]
Impressionist
145
Impressionist
de impressionist [m]
146
die {niederländisch}
der/die/das (da); jene(r,s)
147
der/die/das (da); jene(r,s)
die {niederländisch}
148
echt
echt; richtig; wirklich
149
echt; richtig; wirklich
echt
150
om te
um zu
151
um zu
om te
152
de post [m]
Post
153
Post
de post [m]
154
doorlezen
durchlesen
155
durchlesen
doorlezen
156
achter {niederländisch}
hinten; hinter
157
hinten; hinter
achter {niederländisch}
158
de eethoek [m]
Essecke
159
Essecke
de eethoek [m]
160
de eettafel [f]
Esstisch
161
Esstisch
de eettafel [f]
162
direct
direkt
163
direkt
direct
164
het uitzicht
Aussicht
165
Aussicht
het uitzicht
166
slapen
schlafen
167
schlafen
slapen
168
de kamer [f]
Zimmer; Kammer
169
Zimmer; Kammer
de kamer [f]
170
te
zu
171
zu
te
172
gewoon
einfach, nur
173
einfach, nur
gewoon
174
lekker
lecker; schön; prima
175
lecker; schön; prima
lekker
176
het licht
Licht
177
Licht
het licht
178
zitten
sitzen
179
sitzen
zitten
180
vaak
oft
181
oft
vaak
182
naast
neben
183
neben
naast
184
de klerenkast [f]
Kleiderschrank
185
Kleiderschrank
de klerenkast [f]
186
daarom
darum, deshalb
187
darum, deshalb
daarom
188
de filmposter
Filmposter
189
Filmposter
de filmposter
190
de banaan [f]
Banane
191
Banane
de banaan [f]
192
de peer [f]
Birne
193
Birne
de peer [f]
194
het sap
Saft
195
Saft
het sap
196
het mes
Messer
197
Messer
het mes
198
het blik
Dose
199
Dose
het blik
200
de fles [f]
Flasche
201
Flasche
de fles [f]
202
het brood
Brot
203
Brot
het brood
204
de bom [f]
Bombe
205
Bombe
de bom [f]
206
de boom [m]
Baum
207
Baum
de boom [m]
208
de ram [m]
Widder
209
Widder
de ram [m]
210
het bot
Knochen
211
Knochen
het bot
212
de zin [m]
Lust
213
Lust
de zin [m]
214
zin hebben in
Lust haben auf
215
Lust haben auf
zin hebben in
216
prachtig
prächtig, wunderschön
217
prächtig, wunderschön
prachtig
218
ontzettend
wahnsinnig, sehr
219
wahnsinnig, sehr
ontzettend
220
ongelofelijk
unglaublich
221
unglaublich
ongelofelijk
222
verschrikkelijk
furchtbar, schrecklich
223
furchtbar, schrecklich
verschrikkelijk
224
hartstikke
extrem, sehr
225
extrem, sehr
hartstikke
226
heel erg graag
sehr gerne
227
sehr gerne
heel erg graag
228
nogal
ziemlich
229
ziemlich
nogal
230
vrij
frei; ziemlich; relativ
231
frei; ziemlich; relativ
vrij
232
een beetje
ein bisschen
233
ein bisschen
een beetje
234
niet zo
nicht so
235
nicht so
niet zo
236
helemaal
ganz und gar
237
ganz und gar
helemaal
238
de bal [m]
Ball
239
Ball
de bal [m]
240
de maan [f]
Mond
241
Mond
de maan [f]
242
de man [m]
Mann
243
Mann
de man [m]
244
de mees [f]
Meise
245
Meise
de mees [f]
246
de bies [f]
Borte
247
Borte
de bies [f]
248
de vis [m]
Fisch
249
Fisch
de vis [m]
250
boos
böse, sauer
251
böse, sauer
boos
252
het bos
Wald
253
Wald
het bos
254
de bus [f]
Bus
255
Bus
de bus [f]
256
de fuut [m]
Haubentaucher
257
Haubentaucher
de fuut [m]
