Leerstoornissen & Psychosociale problemen Flashcards

1
Q

In de onderwijsleersituatie zijn er veel factoren die een rol spelen, noem er zoveel mogelijk (8):

A
  • Leergedrag
  • Leerkrachtfactoren
  • Leerkracht-leerling relatie
  • Instructiegedrag leerkracht
  • Leertaak (aansluitende lesmethode?)
  • Klasgenoten
  • Gezin
  • Schoolbeleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diagnosticeren van dyslexie doe je met de volgende instrumenten:

A

DMT (drieminutentoets)
EMT (eenminuuttoets)
Klepel (woorden zonder betekenis lezen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Basisfouten
(Foutenanalyse, dyslexie)

A

Fouten in klankzuivere woorden (woorden die je schrijft zoals je ze zegt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Regelfouten (Foutenanalyse, dyslexie)

A

Fouten bij woorden die horen bij lees- en spellingregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Keuzetekenfouten (Foutenanalyse, dyslexie)

A

Letters omwisselen, zoals (f/v) of (b/d)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Weetwoordfouten (Foutenanalyse, dyslexie)

A

Fouten bij woorden waar geen regels voor zijn, maar je gewoon moet weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Genormeerde toets

A

toets waarbij je kunt zien hoe goed een kind presteert ten opzichte van andere kinderen uit dezelfde groep. Percentielscore van 10% = slechts 10% van een normgroep haalt een lage score, 90% een hogere score

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Criteriumtoets

A

toets waarbij je kijkt naar het kind zelf. De prestatie ligt bijv. op een niveau van midden groep 5; dit betekent dat een gemiddelde leerling deze prestatie halverwege groep 5 behaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Didactische leeftijd

A

Het gaat hierbij om het
aantal maanden onderwijs dat een kind heeft gevolgd, vanaf groep 3. Per jaar gaat dat om 10 maanden. Didactische leeftijd E3 = 10, E4 = 20, E5 = 30, etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Didactische leeftijdsequivalent

A

Hieruit kan opgemaakt worden hoeveel onderwijsmaanden achterstand een kind heeft per vaardigheid. Als een kind eind groep 4 een DLE heeft van 16 loopt hij dus achter, en bij een DLE van 24 heeft hij een voorsprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leerrendementsquotiënt (LRQ)

A

Hiermee kan inzicht verkregen worden over hoeveel rendement het genoten onderwijs heeft
gehad per vaardigheid. Je krijgt dus met LRQ de relatieve ernst van de achterstand.

Bij LRQ < .67 is er sprake van een grote achterstand waar iets meer gedaan
moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de drie criteria voor dyscalculie?

A
  • Criterium van ernst: geautomatiseerde/gememoriseerde feitenkennis als
    inhoudelijk rekenen.
  • Criterium van discrepantie: Afwijkende rekenprestaties op de overige schoolse vaardigheden
  • Criterium van didactische resistentie: Hardnekkige achterstand, niet/moeilijk te verhelpen door gespecialiseerde rekenhulp.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar staat handelingsgerichte diagnostiek voor?

A

Niet: Wat heeft dit kind?

Maar: Wat heeft dit kind nodig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Protocol ERWD

A

Ernstige Reken Wiskunde Dyscalculie, dit protocol wordt gebruikt in het onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychosociale problemen

A

problematische psychische, emotionele en sociale
ontwikkelingen en ernstig belemmerde opvoedprocessen bij kinderen en jeugdigen. Dit gaat
verder dan het denken in stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een over gecontroleerde emotieregulatie kan zorgen voor … problemen

A

internaliserende problemen

16
Q

Een onder gecontroleerde emotieregulatie kan zorgen voor … problemen

A

externaliserende problemen

17
Q

Wat zijn expressietests en projectiemateriaal?

A

testen waarbij een kind iets afmaakt (tekening,
verhaal, vertelplaat, zin-aanvultesten, spel, etc.).

18
Q

Illusief spel

A

doen alsof; rollenspel.

19
Q

Esthetisch spel

A

spel met het doel om een mooi resultaat neer te zetten. Voorbeeld:
ridders op een mooie rij zetten.

20
Q

Handelend spel

A

functie van materiaal/speelgoed onderzoeken.

o Dynamisch handelend spel = spelen met een trein, hijskraan.

o Statisch handelend spel = het neerzetten van dieren of het inrichten van een huis

21
Q

Sensopathisch spel

A

gericht op sensorische kwaliteiten van speelgoed. Het materiaal
is belangrijk; vormloos materiaal zoals zand, water en klei.

22
Q

cross-valideren

A

Meerdere tests geven hetzelfde resultaat