Leerjaar 3 Periode 1 Flashcards

1
Q

Zenuwstelsel in rust

A

Parasympatisch zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zenuwstelsel in stress

A

Sympathisch zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Willekeurig

A

Praten, lopen enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onwillekeurig

A

Ademen, verteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sensibele banen

A

Zintuigen, gaat van lichaam naar hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Motorische banen

A

Om iets uit te voeren, gaat van hersenen naar lichaam toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Thalamus

A

Zorgt ervoor dat het vanuit daar naar de juiste plek gaat, boven hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Frontale kwab

A

In voorhoofd, plannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Parietale kwab

A

Bovenkant hoofd, gevoel wordt daar geregeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Occipitale kwab

A

Achterhoofdkwab, visuele dingen( het zien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Temporale kwab

A

Onderkant hoofd, horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Motorische schors

A

Zit in frontaalkwab tegen sensibele schors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sensibele schors

A

Zit in parietale kwab tegen motorische schors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Auditieve schors

A

In temporaal kwab tegen visuele schors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Visuele schors

A

In occipitale kwab tegen auditieve schors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

1 neuron is?

A

Is zenuwcel en 1 zenuwbaan bestaat uit veel neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een myeline schede en wat dat het

A

Is een beschermlaag om het langste stuk van de neuron (axon). Het geeft de prikkels snelheid. Anders zou een prikkel er lang over doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hersen lagen van buiten naar binnen

A

Schedel, duramater (harde hersenvlies), arachnoidea (spinnenwebvlies), piamater (zachte hersenvlies), hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet hersenvocht (liquor)

A

Zorgt dat alles vloeiend verloopt en geeft bescherming. Wordt iedere 24 uur verwisseld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

2 soorten hersencellen

A

Neuronen: zenuwcellen
Gliacellen: zitten om neuronen heen, ondersteunde cellen van neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

3 soorten Gliacellen

A

Astrocyten: ondersteuning neuronen
Oligodendrocyten: vormen myeline
Microgliacellen: immuunrespons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een goedaardige tumor

A

Heeft een schil om cellen zitten. Cellen delen zich wel maar blijven binnen de schil, er komen dus geen uitzaaiingen. De tumor kan dus wel groeien, nier verspreiden. Kan al een puist zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een kwaadaardige tumor

A

Hebben geen schil die cellen tegenhouden. De cellen richten schade aan het weefsel erom heen. Cellen verspreiden door lichaam. Er ontstaat hierdoor meerdere tumoren. Er is hier kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gradaties tumoren

A

Graad 1: meestal goedaardig, alleen bij kinderen
Graad 2: nog vrij goedaardig (laaggradig), kan wel graad 3 of 4 worden
Graad 3: hooggradige tumor. Verandering van celkernen. Kwaadaardig en ontwikkelt zich verder naar graad 4. Schil brokkelt hier af
Graad 4: zeer kwaadaardig. Breid zich snel uit. Toch kun je nog lang leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bekendste en meestvoorkomende tumor

A

Glioblastoma multiforma, graad 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Primaire hersentumor

A

-Gliomen: komen uit gliacellen
-meningeomen
-schwannomen
-medulloblastomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Secundaire hersentumoren

A

Komen van een andere soort kanker af ergens anders in het lichaam en zich naar de hersenen heeft verspreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Symptomen hersentumoren

A

Hoofdpijn, epileptische aanvallen, snel afvallen/aankomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Klachten gliomen

A

-epileptische aanvallen
-gedragsveranderingen
-stemmingsstoornissen
-schade aan hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een meningeoom

A

Tumor die ontstaat in het hersenvlies. Meestal goedaardig. Komt vaker bij vrouwen voor op middelbare leeftijd. Groeit langzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Klachten meningeoom

A

Kleine hersenen: stoornis hersenvocht, waterhoofd
Oogzenuw: afname zicht, zelfs blind
Schedel/oogkas: afname zicht, dubbel zien, uitpuiling oog
wervelkanaal: druk op ruggenmerg, dus verlamming, gevoelstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is een schwannoom

A

Zeldzame tumor en ontstaan in cellen van schwan. Gezwellen in perifere zenuwen. Goedaarig

33
Q

Klachten schwannomen

A

Voelbaar als zwelling, tintelingen bij druk erop, soms pijn, uitval beweging

34
Q

Wat is een medulloblastoom

A

Ontstaat door fout in ontwikkeling in voorlopercel. Meestal voor de geboorte is dna cel al beschadigd. Zit altijd in kleine hersenen. Soms uitgezaaid naar hersenvocht of centraal zenuwstelsel. Heel soms naar bot en lymfeklieren. Vaak al op jongen leefrijd

35
Q

Klachten medulloblastoom

A

Veel kinderen zijn tijdje niet lekker (misselijk, hoofdpijn). Staat druk en hersenvocht kan niet weg. Vaak ochtendbraken en evenwicht problemen. Soms afhangende mondhoek, scheel kijken of slechter zien

36
Q

Diagnose hersentumoren

A

CT-scan: is er een tumor?
MRI-scan: grootte, locatie tumor
Weefselonderzoek: graad tumor
Bloedonderzoek: helpt bij plannen behandelingen

37
Q

Oorzaken hersentumor

A

Straling: röntgenstraling, MRI, CT
Erfelijk
Besmettelijk
Luchtverontreiniging
Gevolg ongeval/ hersenschudding
Bepaald voedsel

38
Q

Wat is epilepsie

A

Plotselinge toename van elektrische activiteit in de hersenen

39
Q

Definitie epilepsie

A

Meerdere (niet uitgelokte) epileptische aanvallen

40
Q

Oorzaken epilepsie

A

Genetisch, hersentumoren, aanlegstoornis, trauma’s

41
Q

Ontstaan epileptische aanvallen sneller bij hoge of laag gradige hersentumoren

A

Laag gradige (gliomen)

42
Q

Wat gebeurd er bij epilepsie

A

Kortsluiting in de hersenen, grote groep hersencellen ontladen tegelijk

43
Q

Hoe verloopt een focale aanval

A

1: begin: staren, wrijven/friemelen, tintelingen en schokken ledematen

2: uitbreiding; bewustzijn verlies, schokken, tongbeet/ urine verlies

3: erna: slap, niet reagerend, snurkende/blazende ademhaling, slaperig, verward

44
Q

Welke tumoren bij frontale kwab en wat zijn veranderingen

A

Glioom/meningeoom:
Verandering in persoonlijkheid of gedrag, moeite met spreken (afasie)

45
Q

Wat voor soort tumor in parietale kwab en wat zijn veranderingen

A

Glioom; verlies gevoel of tintelingen in deel van lichaam, moeite begrijpen taal, moeite lezen/schrijven

46
Q

Wat voor soort tumor in temporale kwab en veranderingen

A

Glioom/ meningeoom:
Gehoorverlies, geheugenproblemen, moeite met taal, gedragverandering

47
Q

Wat voor soort tumor in occipitale kwab en veranderingen

A

Glioom: verlies van zicht, blinde vlekken, visuele hallucinaties

48
Q

Wat voor tumor in cerebellum (kleine hersenen) en veranderingen

A

Medulloblastoom:
Problemen coördinatie, balansstoornis, duizeligheid

49
Q

Wat voor soort tumor in hersenstam en veranderingen

A

Glioom:
Problemen met ademhaling en hartslag, slikken, spreken, dubbelzien, verlamming

50
Q

Wat is craniotomie

A

Ingreep waar stuk schedel tijdelijk verwijderd wordt om bij het brein te kunnen. Meestal onder narcose.

51
Q

Complicaties craniotomie

A

Wondinfectie, trombosebeen, longontsteking, nabloeding, taalproblemen, verlammingsverschijnselen, epilepsie

52
Q

Doel van bestraling

A

Kankercellen vernietigen en tegelijk gezonde cellen zoveel mogelijk sparen. Het gebeurt plaatselijk (alleen op tumor zelf)

53
Q

Conformele radiotherapie

A

Meestal 2 tot 5 stralenbundels die uit verschillende richtingen komen. Individueel gevormd naar de tumor.

54
Q

Stereotactische bestraling

A

Tumor wordt bestraald met hele hoge dosis straling. Heel precies vanaf verschillende plekken. Omliggende weefsel blijft zoveel mogelijk bespaard

55
Q

Hoe heet 1 keer stereotactische bestraling

A

Stereotactische radiochirurgie

56
Q

Bijwerkingen radiotherapie

A

Vermoeidheid, minder trek in eten, haaruitval, problemen met zien/horen, lichte geheugen en concentratieproblemen

57
Q

Hoe noem je chemo

A

Cytostatica

58
Q

Doel cytostatica (chemo)

A

Dood de snel delende kankercellen

59
Q

Soorten chemo bij een Glioom

A

Temozolomide: wordt gebruikt bij verschillende graden van gliomen
PCV: zijn er 2 in 1. Een daarvan wordt toegediend via een infuus. Wordt gebruikt bij verschillende gliomen.

60
Q

Bijwerkingen temozolomide

A

Vermoeidheid, misselijkheid, maagdarmklachten, meer gevoelig voor infecties en bloedafwijkingen

61
Q

Bijwerkingen PCV

A

Vermoeidheid, maagdarmklachten, bloedafwijkingen, doof gevoel of pijnlijke prikkelingen in ledematen

62
Q

Wat is het syndroom van Turner

A

Een van de x chromosomen is niet goed aangelegd. Er is maar 1 x of 1 x te weinig. Komt alleen bij meisjes/vrouwen voor.

63
Q

Vormen van Turner syndroom

A

1: in alle cellen is een geslachtschromosoom te weinig. Dus geen 46, maar 45

2: er zijn hier cellen met 2 geslachtschromosomen, maar ook cellen met maar 1 geslachtschromosoom

3: er zijn wel 2 x chromosomen maar één daarvan is misvormd

64
Q

Uiterlijke kenmerken Turner syndroom

A

-kleine afstaande lage oorschelpen
-kleine onderkin
-korte brede nek
-nek met veel huidplooien
-afhangende oogleden
-scheel zien
-kromming rug (scoliose)
-veel moedervlekken
-hoek stand elleboog
-tepels meer uit elkaar
-opgezette handen en voeten
-kortere vingers, zijn ongelijk

65
Q

Kenmerken bij geboorte syndroom van Turner

A

-opgezette handen en voeten
-brede platte borstkas en tepels ver uit elkaar
-korte brede hals
-lage afstaande oren

66
Q

Innerlijke kenmerken syndroom van Turner

A

-groeiachterstand (volwassen leeftijd maar rond 1,47)
-tekort aan oestrogeen (door ontbrekende x): hierdoor zijn botten minder sterk, krijgen ze geen borsten, geen menstruatie en zijn ze niet vruchtbaar
-nieren staan anders, dus grotere kans op nierstenen/infectie
-afwijking hartklep/lichaamsslagader (vernauwing)
-verhoogd bloeddruk
-traagwerkende schildklier
-kans op glutenallergie, oorontstekingen, ontsteking darmen

67
Q

Waar is intelectuele ontwikkelingen in onderverdeeld

A

Verbale vaardigheden: taal en denken
performale vaardigheden: dingen uitvoeren

Bij syndroom van Turner zijn ze beter in het verbale.

68
Q

Wat is het klinefelter syndroom

A

Er zijn 1 of meerdere extra x chromosomen. Normaal heb je 46xy. Bij dit syndroom kan het wel 47xxy, 48xxxy of 49xxxxy zijn.

69
Q

Wat is mocaisisme

A

Sommige cellen hebben normaal aantal chromosomen bij jongens en sommige cellen meer dan 1 x

70
Q

Symptomen klinefelter syndroom

A

-langere lichaamslengte
-langere armen en benen
-leerproblemen
-vertraagde taal en spraak ontwikkeling
-gedragsproblemen
-testosteron tekort
-kleine penis en testikels
-verminderde vruchtbaarheid
-weinig lichaamsbeharing
-borstvorming
-vermoeidheid
-verminderde spierkracht
-erectiestoornissen
-osteoporose
-concentratieproblemen, moeite met herkennen

71
Q

Wat is het shox-gen

A

Dit ligt op het x chromosoom. Omdat jongens met het syndroom meerdere x-en hebben zijn er ook meerdere shox genen. Shox gen zorgt ervoor dat jongens groeien. Door de extra’s groeien ze ook meer dan andere

72
Q

Wat is duchenne spierdystrofie

A

Een ernstige erfelijke spierziekte die de spieren aantast en verzwakt. Later kunnen deze spieren niet meer gebruikt worden. Komt het meest bij jongens voor. Wordt via moeder overdragen

73
Q

Hoe ontstaat duchenne spierdystrofie

A

Er is een fout in de dystrofine gen op het x-chromosoom. Deze veroorzaakt een tekort van het eiwit dystrofine in de spiercelwand. De eiwit zorgt voor stevigheid en veerkracht. Zonder dystrofine beschadigen de spiercellen en sterven ze af.

74
Q

Wat is x gebonden recessieve overerving

A

Als een gen op het x chromosoom ligt, heet dit geslachtsgebonden overerving. Afwijkingen die op het x chromosoom liggen zijn meestal recessief.

75
Q

Wanneer is een moeder drager van duchenne

A

Een vrouw heeft xx. Als op 1 van deze x het dystrofine tekort (fout dystrofine gen) is, is deze x dus beschadigd maar is er nog wel 1 goede x over. Deze vrouw heeft de ziekte dan niet maar kan het wel overdragen

76
Q

Wanneer kan een vrouw alsnog Duchenne hebben

A

Als allebei de xxen beschadigd (fout in dystrofine gen) zijn. Op allebei is het eiwit dystrofine tekort

77
Q

Wat doet dystrofine

A

Is een belangrijk eiwit. Zorgt voor het goed functioneren van spieren. Is een omhulsel van de spiervezel. Zonder dit eiwit is het omhulsel van de spiervezel niet sterk genoeg en gaat snel kapot en sterft af.

78
Q

Kenmerken Duchenne

A

-dikke kuiten
-lopen met de buik naar voren
-lopen en staan met holle rug
-hebben moeite met opstaan (moeten zich met de handen omhoog duwen)
-moeite met dingen doen boven hun schouders (aankleden, haar kammen)
-lopen gaat steeds moeilijker, daarna helemaal niet meer
- vanaf 10 meestal in rolstoel
-contracturen: gewrichten worden te weinig bewogen en blijven in dezelfde stand staan
-hart werkt minder: meer vocht vasthouden, vermoeid, hartritmestoornissen
-moeilijk ademhalen: door buikspieren
-

79
Q

Diagnose Duchenne

A

Bloedonderzoek: ck is verhoogd in het bloed (creatine kinase).
Spierecho: ziet er witter uit.
Spierzenuw onderzoek
Genetisch onderzoek
Sooerbiopt