Cellen Flashcards

1
Q

Waar bestaat het inwendig milieu (weefselvocht) uit?

A

-Water
-zouten (electrolyten)
-voedingsstoffen
-zuurstof
-afvalstoffen
-hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ontstaat warmte productie?

A

Spieractiviteiten en katabolisme (schildklierhormoon thyroxine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ontstaat warmte afgifte?

A

-Straling (radiatie)
-geleiding (conductie)
-stroming (convectie)
-verdamping (evoporatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een goede ph waarde

A

Tussen 7,35 en 7,45

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is alkalose

A

-ph waarde is groter dan 7,45
-respiratoir (hyperventilatie en pijn)
-metabool (plastabletten, maaghevelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is acidose?

A

-ph waarde lager dan 7,35
-respiratoir (longfunctiestoornis, obstructie)
-metabool (diabetes, braken, nierinsufficientie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent homeostase?

A

Constant houden van het inwendige milieu onder wisselende omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de 4 omstandigheden van het homeostase?

A

-vochtbalans
-electrolytenbalans
-zuur-base evenwicht
-optimale temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke factoren moeten constant blijven?

A

-glucose
-ph (zuurgraad)
-osmotische waarde van lichaamsvloeistoffen
-zuurstofgehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 5 eigenschappen van cellen?

A

-stofwisseling (verwerken en uitscheiden van stoffen)
-reageren op prikkels
-arbeid verrichten (bewegen) -> kost energie
-groei
-voortplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit is een cel opgebouwd?

A

-celwand/celmembraan
-cytoplasma
-celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de celwand/celmembraan

A

Scheiding tussen intracellulaire en extracellulaire ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het cytoplasma?

A

Water en voedingsstoffen met daarin celorganellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zit er in de celkern? (Nucleus)

A

kernvocht, RNA en DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is het celmembraan opgebouwd?

A

-dubbele laag vet achtige moleculen
-eiwit moleculen aan de buitenkant van de cel
-het is semi permeabel, gassen en water kunnen dan door het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van het celmembraan

A

-scheiding van de cel inhoud en het omringende milieu
-transport van stoffen van en naar het omringende milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het cytoplasma

A

Celvocht met water, opgeloste stoffen, zouten, vetten, koolhydraten, eiwitten en celorganellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe is de celkern (nucleus) opgebouwd?

A

-nucleoplasma
-DNA
-chromosomen
-kernlichamen
-kernenvelop (membraan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van de celkern (nucleus)

A

-regelt de groei en celdeling
-regelt stofwisseling in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de 4 fases van celdeling?

A

Profase>metafase>anafase>telofase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is mitose (gewone celdeling)?

A

-vindt plaats in je lichaamscellen
-maakt 2 nieuwe celkernen aan
-uit de moedercel ontstaan 2 dochtercellen
-dochtercellen zijn diploid (er zitten 2 exemplaren in de celkern van iedere chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de functies van mitose?

A

-ontwikkeling van groei in lichaam
-vervangen van cellen
-reparatie
-ongeslachtelijke voortplanting
-regeneratie

23
Q

Wat is meiose?

A

-gebeurt in geslachtsorganen
-deling van geslachtscellen
-geslachtscellen hebben minder chromosomen
-uit moedercel ontstaan 4 dochtercellen die hapoid zijn (1 exemplaar per celkern in chromosoom)

24
Q

Uit hoeveel % van ons lichaam bestaat water?

A

60%
Waarvan 65% intracellulair is (in lichaamscellen)
En 35% extracellulair is (buiten lichaamscellen)

25
Q

Wat is zijn de functies van water in ons lichaam?

A

-oplossen van stoffen
-vervoeren van stoffen
-regelen van je lichaamstemperatuur

26
Q

Wat is diffusie?

A

Uitwisseling van gassen zoals koolstofdioxide en zuurstof van een plek met hoge concentratie naar een plek met lage concentratie

27
Q

Wat is osmose?

A

Uitwisseling van water. Eiwitten en zouten zuigen water aan . Zo wordt het evenwicht in stoffen tussen binnenkant en buitenkant van de cel beter

28
Q

Wat betekent colloid?

A

Hoe sterk eiwitten water aan zuigen

29
Q

Wat betekent kristalloid?

A

Hoe sterk zouten water aanzuigen

30
Q

Ander woord voor stofwisseling

A

Metabolisme

31
Q

Hoe noem je de chemische reactie in je lichaam

A

Stofwisseling/ metabolisme

32
Q

Wat is anabolisme

A

Opbouwstofwisseling, zorgt voor groei en herstel
Stoffen: eiwitten, mineralen en water

33
Q

Wat is katabolisme

A

Afbraakstofwisseling, zorgt voor het vrij maken van energie
Stoffen: vetten en koolhydraten

34
Q

Wat is de samenstelling van bloed?

A

Bloedcellen (rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes) en plasma

35
Q

Waaruit bestaat het bloedplasma? (Zijn er 9)

A

-eiwitten
-albumine (eiwit)
-globulinen (eiwit)
-water
-voedingsstoffen
-zouten (electrolyten)
-Afvalstoffen
-zuurstof
-hormonen

36
Q

Wat is het doel van de kleine circulatie?

A

Transport van koolzuur (koolstofdioxide) naar de longen en dan opgenomen zuurstof naar grote circulatie

37
Q

Wat is het doel van de grote circulatie?

A

Verversing van weefselvocht. En transport naar cellen van:
-water
-electrolyten
-zuurstof
-voedingsstoffen
-hormonen

38
Q

Wat zijn capillairen

A

Kleinste bloedvaten met semipermeabele wand

39
Q

Wat is de arteriële zijde?

A

Bloeddruk is hoger dan de colloid osmotische druk (COD)

40
Q

Wat is de veneuze zijde?

A

Bloeddruk is lager dan de colloid osmotische druk (COD)

41
Q

Wat is weefsel

A

Cellen die het zelfde gebouwd zijn, de zelfde functie hebben en op de zelfde manier werken

42
Q

Welke 4 soorten weefsels zijn er

A

-bedekkend weefsel
-steunweefsel (bind, kraakbeen, botweefsel)
-spierweefsel
-zenuwweefsel

43
Q

Ander woord voor bedekkend weefsel

A

Dekweefsel of epitheel weefsel

44
Q

Wat is bedekkend weefsel?

A

Bedekt het hele lichaam van buiten (huid) en van binnen (slijmvliezen bijv ademhalingsorganen) en klieren en zintuigweefsel

45
Q

Wat is de functie van bedekkend weefsel

A

Bescherming (van huid)
Uitwisseling (van de longen)
Opnemen (maag-darmkanaal)
Uitscheiding (nieren)

46
Q

Wat is de functie van bindweefsel

A

Steun (in botten)
Afweer (virussen)
Voeding (van huid of haren bijv)

47
Q

Welke 4 soorten bindweefsel zijn er?

A

Strafbindweefsel: rond organen, zoals milt
Elastisch bindweefsel: wervelkolom en penis
Losmazig bindweefsel: onder de huid en tussen spieren en pezen
Vetweefsel: opslag, calorierijk, isolatie, vormgeving

48
Q

Welke 3 soorten kraakbeenweefsels zijn er

A

-Hyalien kraakbeen: gewrichtsvlakken, ringen van luchtpijp
-elastisch kraakbeen: strotklepje
-vezelig kraakbeen: tussenwervelschijven

49
Q

Wat zijn de bestanddelen van botweefsel?

A

Collagene vezels en botzouten

50
Q

Welke botcellen zijn er?

A

Osteoblasten, osteocyten, osteoclasten

51
Q

Wat zijn neuronen?

A

Zenuwcellen

52
Q

Wat zijn gliacellen?

A

Steuncellen

53
Q

Welke soorten cellen zijn er in zenuwweefsel

A

Neuronen (zenuwcellen) en gliacellen (steuncellen)