Jaar 2 Periode 4 Flashcards

1
Q

Artritis

A

Gewrichtsontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Artrose

A

Degeneratie van kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Contusie

A

Kneuzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Distorsie

A

Verdraaiing verzwikking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Luxatie

A

Ontwrichting met kapselscheuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reumatoïde artritis

A

Chronische reuma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Osteomyelitis

A

Infectie bot of beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Subperiostaal hematoom

A

Bloeduitstorting onder beenvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Interossea kneuzing

A

Kneuzing in middelste laag van het bot waar beenmerg zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Subchondraal letsel

A

Bloeding en zwelling die plaatsvinden tussen kraakbeen en bot eronder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Symptomen contusie

A

Gelijk pijn, blauwe plekken, gevoeligheid, zwelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt distorsie in

A

Overmatige rekking van gewrichtskapsel en gewrichtsbanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Distorsie symptomen

A

Pijn, zwelling, hematoomvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Symptomen luxatie

A

Niet bewegen, veel pijn, zwelling, bloeduitstorting, abnormale stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaken botbreuken

A

-Adequate geweldsinwerking: val of ongeluk
-Zwakte van bot
-osteoporose: botontkalking
-tumoren en uitzaaiingen: geven zwakke plekken in bot
-stressfractuur: door belasting van bot komen kleine scheurtjes in bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

8 soorten botbreuken

A

Dwars, schuin, spiraal, torus, greenstick, avulsie, compressie, comminutief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ongecompliceerde fractuur

A

Gesloten fractuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gecompliceerde fractuur

A

Open fractuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Segmentale fractuur

A

Fractuur op meer dan 1 niveau in hetzelfde bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Comminutieve fractuur

A

Bot op meerdere ongelijke stukken gebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geinclaveerde fractuur

A

Delen van fractuur in elkaar geperst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Symptomen fractuur

A

Functiestoornis, zwelling, abnormale stand, kraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fases genezing bot

A

Fase 1: hematoomvorming
Fase 2: vorming zachte Callus
Fase 3: vorming harde callus
Fase 4: bot re-modellering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Conservatieve behandeling fractuur

A

Gips, spalk, brace, verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Operatieve behandeling fractuur

A

Metalen draden, pinnen, platen, schroeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Astma oorzaken

A

Onduidelijk, vaak erfelijk, bij bepaalde beroepen zoals verf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Symptomen astma

A

Niesbuien, jeukende ogen, droge hoest, verstopte neus, benauwdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Diagnose astma

A

Spirometrie of allergietest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Behandeling astma

A

Putjes: luchtweg verwijders
Ontstekingsremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Pneumonie

A

Longontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Oorzaken pneumonie

A

Virus of bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Symptomen pneumonie

A

Koorts, hoesten, benauwdheid, ophoesten van slijm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Diagnose pneumonie

A

Stethoscoop, x-thorax of sputumkweek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Behandeling pneumonie

A

Zelf genezen of antibiotica bij bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

FEV

A

Hoeveel lucht de longen maximaal kunnen inademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

FEV1

A

Hoeveel lucht de longen maximaal kunnen uitademen in 1 seconde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Chronische bronchitis oorzaken

A

Roken, blootstelling stoffen, gevoeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Chronische bronchitis symptomen

A

Dyspnoe, slijm, hoest, vermoeidheid, osteoporose, gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Chronische bronchitis diagnose

A

Spirometrie (longfunctietest), ECG, piekstroommeter

40
Q

Longemfyseem oorzaken

A

Vernietiging gezond en elastisch longweefsel

41
Q

Longemfyseem symptomen

A

Dyspnoe, beschadiging bindweefsel en wanden van alveoli, verlies elasticiteit

42
Q

Longemfyseem diagnose

A

Spirometrie (longfunctietest) en x-thorax

43
Q

Dauwworm

A

Soort eczeem bij kinderen, gepaard met astma of luchtwegaandoeningen

44
Q

Hoe loopt de weg van de pijnprikkel

A

Van het gelaat of ruggmerg zenuw naar de sensibele banen naar de sensibele schors waar pijn wordt waargenomen

45
Q

Algehele anesthesie

A

In slaap brengen, buiten bewustzijn

46
Q

Epidurale anesthesie

A

Verdoving in epidurale ruimte rondom ruggenmerg, wordt na operaties gedaan tegen pijn

47
Q

Spinale anesthesie

A

Verdoving in spinale ruimte in ruggenmerg (tussen 2 wervels) onderlichaam wordt verdoofd

48
Q

Oppervlakte anesthesie

A

In vorm van spray, gel of zalf waarmee de huid wordt verdoofd

49
Q

Infiltratie anesthesie

A

intra of subcutaan via zenuwuiteinden

50
Q

Perifere zenuwblokkade

A

Het innerveringsgebied van een zenuw wordt verdoofd

51
Q

Doel van algehele anesthesie

A

Bewusteloosheid, pijnbestrijding, spierverslapping

52
Q

Nociceptief

A

Pijn door weefselschade

53
Q

Neuropathisch

A

Zenuw schade

54
Q

Somatische pijn

A

Huid, bindweefsel of bot (scherp, stekend, kloppend)

55
Q

Viscerale pijn

A

Ingewanden van borst of buik (borend, drukkend, krampen)

56
Q

Incidentie pijn

A

Bij bepaalde houdingen en bewegingen

57
Q

Vasculaire pijn

A

Door ziekte van bloedvaten

58
Q

Oncologische pijn

A

Door ingroei van gezwel

59
Q

Pijn score 1

A

1000 mg paracetamol, na 30 minuten naproxen

60
Q

Pijn score 2

A

1000 mg paracetamol en 500 mg naproxen, na 30 minuten tramadol of dipidolor

61
Q

Pijn score 3

A

1000 mg paracetamol en dipidolor 0,2/0,3 mg, na 30 minuten overleg met arts

62
Q

Perifere zenuwstelsel

A

Somatisch met Sensorisch, gevoels
Motorisch met bewegings

63
Q

Dorsale Hoorn

A

Gebied in ruggenmerg dat informatie stuurt

64
Q

Thalamus

A

Pijn signaal komt aan in de thalamus

65
Q

Limbische systeem

A

Zorgt voor emotie (bijv huilen bij pijn)

66
Q

Analgesie

A

Gevoellloos voor pijn (geen pijn voelen) door pijnstillers of beschadiging van zenuwen

67
Q

Anesthesie

A

Proces dat pijn blokkeert

68
Q

Hyperanalgesie

A

Verhoogde gevoeligheid voor pijn, ervaart pijn erger dan normaal

69
Q

Eenvoudige perifere analgetica

A

Paracetamol en NSAID zoals ibuprofen

70
Q

Meervoudige perifere analgetica

A

Voor meer pijn, zoals tramadol of codeine

71
Q

Centrale analgetica

A

Werken meer op de zenuwen/ ruggenmerg,
Zoals opioiden: morfine, oxycodon, antidepressiva, anti epileptica, fentanyl

72
Q

Complicatie analgetica

A

Obstipatie

73
Q

Co analgetica

A

Is niet perse gericht op pijn, maar verminderd wel pijn zoals bij anti depressiva

74
Q

Voorhoofds kwab

A

Frontale

75
Q

Wandbeen kwab

A

Parientaal

76
Q

Achterhoofdskwab

A

Occipitaal

77
Q

Slaap kwab

A

Temporaal

78
Q

Hippocampus

A

Opslag plaats voor lange termijn geheugen

79
Q

Oorzaken alzheimer

A

-Samenklonteren bèta amyloid cellen (plaques)
-tau eitwit kluwen ( cellen veranderen)
-gliacellen: breken amyloid eiwitten af maar gaat te overactief

80
Q

Eerste symptomen alzheimer

A

Geheugenstoornis, gedragsverandering

81
Q

3 vormen van front-office temporale dementie (FTD)

A

Gedrag, taal, beweging

82
Q

Oorzaken FTD

A

Samenklonteren eiwitten, tau eiwitten, verandering in genen

83
Q

Eerste symptomen FTD

A

Verlies sociaal gedrag

84
Q

Lewy body

A

Afwijkingen in hersenschors

85
Q

Lewy bode eerste symptomen

A

Geen geheugenverlies, hallucinaties

86
Q

Vasculaire dementie oorzaken

A

Schade aan bloedvaten, hart vaat aandoeningen, zuurstof tekort of diabetes, beroerte

87
Q

Vasculaire dementie oorzaken

A

Schade aan bloedvaten, hart vaat aandoeningen, zuurstof tekort of diabetes, beroerte

88
Q

Symptomen vasculaire dementie

A

Langzamer denken en praten, moeilijker concentreren

89
Q

Bloedonderzoeken

A

Vingerprik: glucose
Venapunctie: bloed opvangen
Hielprik: bij baby’s voor stofwisselingsziekten

90
Q

Hemoglobine

A

Eiwit dat zuurstof en koolstofdioxide transporteert

91
Q

Hematocriet

A

Volume aan rode bloedcellen

92
Q

MCV

A

Gemiddelde grootte rode bloedcel

93
Q

Bezinkingswaarde/ BSE

A

Ernst van een ontsteking bepalen door de zinksnelheid van erytrocyten (rode bloedcellen) te testen

94
Q

ASAT

A

Om te kijken voor lever beschadiging, als cellen kapot gaan komt de stof ASAT vrij

95
Q

ALAT

A

Zelfde als ASAt

96
Q

CL-MB

A

Bij verdenking van hartinfarct of schade aan hart, ck is een enzym en helpt bij energie van cellen in hart/hersenen enz. CK stijgt als hartspiercellen kapot gaan

97
Q

Gamma -GT

A

Enzym in de lever dat helpt met afbraak voedsel. Gamma gt stijgt bij probleem aan de lever, galwegen of galstenen