Leerboek, p. 44 Thematische woordenschat F-N Flashcards
1
Q
bouger
A
bewegen
2
Q
perdre (perdre du poids)
A
verliezen (gewicht verliezen)
3
Q
régime - le (suivre un régime)
A
dieet (diëten) - het (een dieet volgen)
4
Q
équilibré
A
evenwichtig
5
Q
influencer
A
beïnvloeden
6
Q
graisse - la
A
vet(ten) - het
7
Q
limiter
A
beperken
8
Q
suffisamment
A
voldoende
9
Q
varié
A
gevarieerd
10
Q
grossir
A
verdikken
11
Q
prendre des kilos
A
kilo’s bijkomen
12
Q
maigrir
A
vermageren
13
Q
mincir
A
afslanken
14
Q
en bonne santé (se sentir en bonne santé)
A
fit (zich fit voelen)
15
Q
dépressif
A
depressief