Leerboek, p. 44 Thematische woordenschat F-N Flashcards
bouger
bewegen
perdre (perdre du poids)
verliezen (gewicht verliezen)
régime - le (suivre un régime)
dieet (diëten) - het (een dieet volgen)
équilibré
evenwichtig
influencer
beïnvloeden
graisse - la
vet(ten) - het
limiter
beperken
suffisamment
voldoende
varié
gevarieerd
grossir
verdikken
prendre des kilos
kilo’s bijkomen
maigrir
vermageren
mincir
afslanken
en bonne santé (se sentir en bonne santé)
fit (zich fit voelen)
dépressif
depressief
boisson - la
drank(en) - de
sucré
zoet
généraliste - le
huisarts(en) - de
antidouleur - l’
pijnstiller(s) - de
sain
gezond
aliment - l’
voedingsmiddel(en) - het
malsain
ongezond
nourriture - la
voedsel - het
habitude - l’
gewoonte(s) - de
santé - la
gezondheid - de
exercice physique - l’
lichaamsbeweging(en) - de
petit déjeuner - le
ontbijt(en) - het
léger
licht
repas - le
maaltijd(en) - de
lourd
zwaar
repas de midi - le
middagmaal (-malen) - het
repas à base de pain - le
broodmaaltijd(en) - de
soins - les
verzorging - de
pollution de l’air - la
luchtvervuiling - de