le français au quotidien 5 & 6 Flashcards

1
Q

dat is pas over 3 weken

A

ce n’est pas avant 3 semaines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opslag

A

une augmentation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uitdrukkingen om je tevredenheid uit te drukken

A

Super
Formidable
Chapeau
Épatant (schitterend)
Chouette
Génial

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ik vind het heel leuk

A

ça me plaît beaucoup

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ik ben opgetogen

A

je suis ravi(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het beneemt je de adem

A

c’est à vous couper le souffle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ik sta versteld

A

je suis bouche bée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dat was op het nippertje

A

il était moins une
je l’ai échappé belle
c’était de justesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat was me dat

A

ça alors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dat stelt me gerust

A

ça me rassure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat een opluchting

A

quel soulagement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ik ben opgelucht dat het voorbij is

A

a présent, je respire
je revis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eind goed, al goed

A

tout est bien qui finit bien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kijk eens aan

A

regardez-moi ça

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het had veel erger kunnen zijn

A

ça aurait pu être pire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ik kan het niet geloven

A

je n’arrive pas à le croire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

dat had ik niet verwacht

A

je ne m’attendais pa à ça

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ik sta met mijn mond vol tanden

A

je suis bouche bée
j’en rest bouche bée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stel je voor

A

figurez-vous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

niet waar! dat kan niet!

A

pas vrai!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

komaan

A

allons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ongelooflijk

A

incroyable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dat meen je niet

A

tu rigoles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vertel het me, ik luister

A

dites-moi, je vous écoute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ik ben 1 en al oor
je suis tout ouïe
26
iemand tevreden stellen
contenter/satisfaire qqn
27
er bleekjes uitzien
avoir l'air pâle
28
ik voel me niet in mijn sas
je ne suis pas dans mon élément
29
hoe gaat het met u?
comment allez-vous?
30
ik voel me 'op'
ja suis à bout je suis patraque
31
ik maak me zorgen om deze patiënt
je me préoccupe pour ce patient je m'inquiète de ce patient je me fais des soucis pour ce patient
32
medisch afgevaardigde
délégué médical
33
de dokter heeft zijn dag niet
ce n'est pas son jour
34
de patiënt is slechtgezind
il est de mauvaise humeur il n'est pas à la fête
35
ik heb me in nesten gewerkt
je me suis mis dans de beaux draps je suis dans l'embarras
36
ik ben overweldigd
je flippe
37
ik ben ontmoedigd
je suis découragé
38
ik ben de wanhoop nabij
je suis au désespoir
39
het is een ramp
c'est la cata! c'est un désastre
40
wat een pech
quelle guigne quelle malchance
41
ik had dit niet verwacht
je ne m'attendais pas du tout à ça je m'attendais à tout autre chose
42
ik had iets beter verwacht
je m'attendais à mieux je suis frustré
43
de dingen gaan van kwaad naar erger
les choses vont de mal en pis
44
wat vind ik dit erg
comme je le regrette
45
dat raakt me
c'est touchant
46
dingen die je zegt in een verdrietige situatie
j'ai beaucoup de chagrin j'ai les larmes aux yeux ça me fait beaucoup de peine ça me touche beaucoup
47
je verveelt je
comme c'est barbant! je m'ennuie
48
je hebt stress
ça me donne la chaire de poule j'ai l'estomac en boule j'ai la trouille
49
je vreest dat jullie er niet uit gaan geraken
je crains qu'on n'y arrive pas ce n'est pas fait pour arranger des choses
50
ik heb er geen hoop op
j'ai un mauvais pressentiment je broie du noir
51
waar blijft hij?
comme il tarde! qu'est-ce qu'il est en retard
52
doorlopen!
allez! avancez! dépêchez-vous!
53
duurt het nog lang?
vous en avez encore pour longtemps?
54
je hebt honger en je bestelling komt maar niet
je meurs de faim ça commence a m'énerver
55
het is tijd, niet?
ça doit être l'heure, non?
56
je hebt er genoeg van
j'en ai plein le dos j'en ai marre j'en ai ras-le-bol j'en ai par dessus la tête
57
dit is de druppel
c'est le comble c'est la goutte que fait déborder le vase il ne manquait plus que ça
58
je kookt van woede
ça me rend furieux ça me met hors de moi je suis exaspéré
59
je partner heeft je bedrogen, je stuurt hem de laan uit
vas-t-en fous le camp dégage laisse-moi en paix
60
je vloekt netjes
zut alors mince alors
61
het maakt niet uit (beleefd)
comme vous voudrez
62
het maakt niet uit (informeel)
peu m'importe ça m'est égal