Le français au quotidien 3 & 4

Question 1

wat denk jij over die aanpassing?

Answer 1

qu’est-ce que vous pensez de cette adaptation/modification?
que pensez-vous de cette adaptation?

Question 2

wat vind jij ervan?

Answer 2

qu’est-ce que vous en pensez?
qu’en pensez-vous?

Question 3

wat is jouw standpunt?

Answer 3

quel est votre point de vue?

Question 4

wat is jouw mening?

Answer 4

quel est votre avis?
quelle est votre opinion?

Question 5

hoe zie jij dat?

Answer 5

Comment est-ce que vous le voyez?
comment le voyez-vous?

Question 6

deelt u mijn mening?

Answer 6

partagez-vous mon opinion?

Question 7

ik veronderstel dat

Answer 7

je suppose que

Question 8

ik heb de indruk dat

Answer 8

j’ai l’impression que

Question 9

ik ben van mening dat

Answer 9

je suis d’avis que

Question 10

volgens mij

Answer 10

d’après moi
selon moi

Question 11

naar mijn gevoel

Answer 11

à mon sens

Question 12

naar mijn mening

Answer 12

à mon avis

Question 13

eerlijk gezegd

Answer 13

a vrai dire
sincèrement
franchement

Question 14

voor zover ik weet

Answer 14

pour autant que je sache

Question 15

ik heb er geen flauw benul van

Answer 15

je n’en ai aucune idée

Question 16

dat zegt me niet

Answer 16

ça ne me dit rien

Question 17

daar weet ik niets van

Answer 17

je n’en sais rien

Question 18

daarvan ben ik niet op de hoogte

Answer 18

je ne suis pas au courant

Question 19

daar heb ik niet echt over nagedacht

Answer 19

je n’y pas vraiment réfléchi

Question 20

daar heb ik niets op te zeggen

Answer 20

je ne ferai pas de commentaire
je n’ai rien à dire
je n’ai pas frand chose à dire
je préfère me taire

Question 21

wat moet ik daarop zeggen?

Answer 21

que voulez-vous que je dise?

Question 22

dat zijn jouw zaken niet

Answer 22

cela ne vous concerne pas
cela ne vous regarde pas

Question 23

waar moei jij je mee?

Answer 23

de quoi vous vous mêlez?

Question 24

ik wil de knoop niet doorhakken

Answer 24

je ne veux pas trancher

Question 25

wat ga jij dan doen?

Answer 25

qu’est-ce que vous allez faire?

Question 26

er is daar niets te beleven

Answer 26

il n’y a rien à faire là-bas

Question 27

uitdrukkingen om je akkoord weer te geven

Answer 27

En effet
Sans aucun doute
Tout à fait
Évidemment
Absolument
Effectivement
Exactement
Bien sûr
Bien entendu
C’est tout à fait ça

Question 28

ik deel uw mening

Answer 28

je partage votre opinion/avis

Question 29

u hebt volkomen gelijk

Answer 29

vous avez entièrement raison

Question 30

u hebt ongelijk

Answer 30

vous avez tort

Question 31

dat denk ik ook

Answer 31

je le pense aussi
je pense comme vous

Question 32

vind je dat leuk?

Answer 32

vous aimez?
ça vous plaît?

Question 33

wat verkies je?

Answer 33

que préférez-vous?
qu’aimez-vous le plus?

Question 34

is dat ok voor jou?

Answer 34

ça vous va?

Question 35

ik ben dol op koekjes

Answer 35

je raffole de biscuits

Question 36

geweldig

Answer 36

génial

Question 37

ik ben er niet voor

Answer 37

je ne suis pas pour

Question 38

ik vind het niet leuk

Answer 38

ça ne me plaît pas

Question 39

het getuigt van slechte smaak

Answer 39

c’est de mauvais goût

Question 40

het werkt niet
het gaat niet
ik ben niet akkoord

Answer 40

ça ne marche pas

Question 41

ik kan het niet uitstaan dat hij het zegt

Answer 41

je ne supporte pas qu’il le dise

Question 42

ik ben tegen

Answer 42

je suis contre

Question 43

wat een gruwel

Answer 43

quelle horreur

Question 44

ik heb een lichte voorkeur voor

Answer 44

j’ai un petit faible pour
j’ai un penchant pour

Question 45

ik verkies

Answer 45

je préfère
j’aime mieux

Question 46

ik ben voor

Answer 46

j’opte pour
je suis en faveur de

Question 47

het is mij om het even

Answer 47

ça m’est égal

Question 48

het maakt mij niet uit

Answer 48

peu m’importe

Question 49

het slaat nergens op

Answer 49

cela ne rime à rien
ça n’a pas de sens

Question 50

u vergist zich

Answer 50

vous devez confondre

Question 51

zo zie ik het niet

Answer 51

je ne vois pas les choses ainsi