LBV Flashcards

1
Q

placebo effect

A

wanneer mensen een nep behandeling hebben gekregen welke geen actieve ingredieenten bevat maar wel zorgt voor verbetering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nocebo effect

A

wanneer mensen symptomen ontwikkelen die kloppen bij hun verwachtingen terwijl zij zonder het te weten niet zijn blootgesteld aan een ziekteverwekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke drie psychologische modellen kan een verklaring voor placebo en nocebo gehaald worden

A
  • klassieke conditionering
  • Modelling
  • verwachtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aandachts effect

A

effectiviteit van placebo is afhankelijk van de aandacht die de arts geeft aan de pt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

leg de paradoxale houding tegenover placebo uit

A

artsen willen in de praktijk dat placebo werkt maar bij medicijn onderzoek niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

funnel approach

A

aan het begin van een consult worden veel open vragen gesteld en aan het einde minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

transtheoretisch model

A

ook wel stage of change model, geeft de stages van verandering aan in een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ambivalentie

A

twijfel/tweestrijd t.o.v. verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cognitieve dissonantie

A

cognities en gedrag zijn in strijd met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

door welke vier dingen kun je verandertaal uitlokken

A
  • vragen stellen over verlangen, vermogen, redenen, noodzaak en vastbeslotenheid
  • voor en nadelen uitvragen
  • doorvragen, samenvatten en reflecteren
  • gebruiken van de liniaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

selectieve aandacht

A

voortkomend uit eerdere ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

negatieve affectiiteit

A

persoonlijkheidseigenschap die wordt gekenmerkt door een grote neiging om negatieve emoties te ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

attributies

A

letterlijk toewijzingen of koppelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

disfunctionele gedachten

A

als een pt kiest om het advies van zijn dokter te negeren vanwege zijn eigen attributies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

self efficacy

A

de mate waarin een individu in staat is invloed uit te oefenen op de eigen klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

locus of control

A

in hoeverre iemand een externe verantwoordelijke aanwijst voor hoe het gaat of zichzelf verantwoordelijk voelt voor wat er gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zesstappenmodel van de WHO

A
  1. diagnose en hulpvraag
  2. doel van behandeling
  3. behandelingsmogelijkheden
  4. behandeling voor deze pt
  5. definitieve behandeling
  6. follow up
18
Q

vier fases van geneesmiddelenonderzoek

A
  1. bij 10talle gezonde vrijwilligers
  2. bij 100e pten werkzaamheid
  3. bij 1000de pten vergeleken
  4. postmarketing
19
Q

cultuur

A

een sociaal overgedrag patroon van gedeelde opvattingen waarmee mensen communiceren

20
Q

etniciteit

A

de bevolkingsgroep waartoe een persoon zelf vindt dat hij of zij behoort op grond van gedeelde kenmerken

21
Q

assimilatie

A

volledige aanpassing

22
Q

seperatie

A

volledige uitsluiting

23
Q

integratie

A

deels eigen deels nieuwe

24
Q

marginalisatie

A

afstand van beiden culturen

25
Q

zelfmanagment

A

pten met chronische ziekte nemen zelf verantwoordelijkheid voor een behandeling

26
Q

fouten in de arts pt relatie

A

fouten met betrekking op gebrekkige communicatie

27
Q

medisch inhoudelijke fouten

A

fouten veroorzaakt door het niet goed bijhouden van eigen kennis

28
Q

organisatorische fouten

A

fouten welk samenhangen met de inrichting van het zorgproces

29
Q

incident

A

onbedoelde gebeurtenis tijdens het zorgproces welk tot schade aan de pt heeft geleid, had kunnen leiden of nog kan leiden

30
Q

bijna ongeluk (near miss)

A

onbedoelde gebeurtenis die voor de pt geen nadelen oplevert

31
Q

fout (error)

A

door het niet uitvoeren van een geplande actie of door het toepassen van een verkeerd plan om een doel te bereiken

32
Q

ingeschat risico

A

een door de zorgverlener goed afgewogen risico of ingecalculeerd neveneffect van een behandeling

33
Q

schade

A

een nadeel voor de pt dat door zijn ernst leidt tot verlenging of verzwaring van de behandeling en of overlijden

34
Q

complicatie

A

een onbedoelde of ongewenste uitkomst tijdens of volgend op een behandeling van een zorgverlener die nadelig is voor de pt

35
Q

verwijtbaar incident

A

te wijten aan tekortschieten of onzurgvuldig functioneren van de zorgverlener

36
Q

vermijdbaar incident

A

achteraf gezien voorkomen kunnen worden door bepaalde maatregelen

37
Q

OMS

A

ondersteuning van second victim

38
Q

balintgroepen

A

bespreking van fouten in kleine besloten groepen

39
Q

VMS

A

veiligheidsmanagmentsysteem, risicos worden gesignaleerd en verbeteringen vastgelegd.

40
Q

klachtnecommisie

A

verbonden aan zorginstelling, verplicht door WKKGZ

41
Q

externe geschillencommisie

A

soort hoger berope, bindind. schadevergoedingen van max 2500 euro

42
Q

tuchtrechter

A

handhaven van de norm en kwaliteitsmaatstaven van de beroepsgroep