Lage druk en het weer Flashcards

1
Q

Lage drukgebieden kunnen snel bewegen. Door lage druk stijgt de lucht…Wat is het gevolg hiervan?

A

De lucht koelt af = het gaat regenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Luchtdruk stijgt = opklaringen…Waneer wordt de kans op opklaringen groter?

A

Naarmate de stijging heel sterk is of de luchtdruk klein beetje lager is dan 1013hPa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Luchtdruk daalt = neerslag…Waneer is de kans op neerslag groter?

A

Naarmate de daling heel sterk is of de luchtdruk veel lager is dan 1013hPa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Luchtdruk verandert niet = bewolkt.

A

/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lucht stroomt van gebieden met hoge luchtdruk naar lage luchtdruk…Wat bepalen de drukgebieden nog?

A

De windrichting in hun omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe stroomt de lucht in een lagedrukgebied?

A

In tegenwijzerzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe stroomt de lucht in een hogedrukgebied?

A

In wijzerzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe stroomt de lucht in het zuidelijk halfrond?

A

Let op! Daar is het omgekeerd.

> Lagedrukgebied = wijzerzin
Hogedrukgebied = tegenwijzerzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly