L10 Flashcards
1
Q
Solliciteren (naar)
A
Apply (for)
2
Q
Dat is (was) niet het geval
A
That is not the case
3
Q
Het geval
A
The case (true)
4
Q
Vangen
A
To catch, to capture
5
Q
Moe
A
Tired, exhausted
6
Q
Het rijbewijs
A
The driver’s license
7
Q
Het bewijs
A
The proef, evidents
8
Q
Gek
A
Crazy, mad
9
Q
Deelnemen (aan)
A
To participate, to take a part (in)
10
Q
Buurmeisje
A
Girl next door
11
Q
Oppassen
A
To babysit
12
Q
Te letten (op)
A
To keep an eye (on)
13
Q
Af een toe
A
Occasionally
14
Q
Gezellige
A
Cozy
15
Q
Bijvoorbeeld
A
For example