Kut woorden Flashcards
1
Q
rogat
A
(hij) vraagt
2
Q
talis
A
zo’n, zulke, zodanige
3
Q
per
A
gedurende, door…..heen, door (middel van)
4
Q
incipiunt
A
(zij) beginnen
5
Q
inventit
A
(hij) vindt
6
Q
ergo
A
dus
7
Q
amittere
A
verliezen
8
Q
dicit
A
(hij) zegt
9
Q
incolumis
A
ongedeerd
10
Q
expugnat
A
(hij) verovert
11
Q
vulnerant
A
(zij) verwonden
12
Q
debeo
A
moeten
13
Q
gero
A
dragen, oorlog voeren